In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Hoofdstuk 8
Herhalingsoefeningen
Slide 1 - Tekstslide
Import =
A
De aankoop van producten uit het buitenland
B
De verkoop van producten aan het buitenland
Slide 2 - Quizvraag
Wat is export?
A
Uitvoer van goederen en diensten
B
Handel van goederen en diensten
C
Invoer van goederen en diensten
D
Goederen en diensten kopen in het buitenland
Slide 3 - Quizvraag
Waarom importeert Nederland sinaasappels?
A
Andere landen kunnen deze producten goedkoper produceren
B
Deze producten kunnen in ons klimaat niet groeien
C
Consumenten willen de keuze uit meer producten en merken
D
Dit zijn grondstoffen die in ons land niet voorkomen.
Slide 4 - Quizvraag
Het Nederlandse bedrijf Tomatico adviseert de Chinese tuinbouw over het telen van tomaten en komkommers. De adviezen van Delphy zijn voor Nederland …
A
… export van diensten
B
… export van goederen
C
… import van diensten
D
… import van goederen
Slide 5 - Quizvraag
Sleep de juiste afbeelding naar import of export
IMPORT
EXPORT
Slide 6 - Sleepvraag
Een ander woord voor doorvoerhandel is ...
A
wederinvoer
B
invoer
C
wederuitvoer
D
uitvoer
Slide 7 - Quizvraag
Welke van onderstaande begrippen levert Nederland het meeste geld en werkgelegenheid op?
A
Import
B
Export
C
Wederuitvoer
Slide 8 - Quizvraag
In 2016 exporteerde Nederland 948 miljoen kilo kaas met een gemiddelde verkoopprijs van € 2,75 per kilo. Bereken de totale uitvoerwaarde van kaas in dat jaar.
Slide 9 - Open vraag
Wat is hier een voorbeeld van export? (twee antwoorden zijn juist)
A
Nederland investeert in computersystemen uit Japan
B
Er worden auto's ingevoerd en na een korte bewerking doorverkocht aan België.
C
Duitse toeristen komen naar de Zeeuwse stranden
D
Nederland verkoopt tulpen aan China
Slide 10 - Quizvraag
De betalingsbalans is:
A
Een overzicht
B
Een overzicht van betalingen aan het buiteland
C
Een overzicht van betalingen
D
Een overzicht van betalingen uit binnen en buitenland
Slide 11 - Quizvraag
=
=
Tekort op de betalingsbalans
Overschot op de betalingsbalans
Slide 12 - Sleepvraag
In 2021 exporteerde Nederland 944 miljoen kilo rundvlees voor gemiddeld € 1,45 per kilo. Bereken de uitvoerwaarde van rundvlees.
A
€ 1.368.800.000
B
€ 1.468.800.000
C
€ 1.568.800.000
D
€ 1.668.800.000
Slide 13 - Quizvraag
Wat is internationale arbeidsverdeling,
A
Producten worden zo dichtbij mogelijk gemaakt
B
Producten worden gemaakt waar ze dit het beste kunnen
C
Producten worden gemaakt waar ze dit het goedkoopste kunnen
D
Dit komt door nieuwe technologieën.
Slide 14 - Quizvraag
Wat is globalisering?
A
De groei van de totale wereldhandel
B
De verplaatsing van de wereldhandel
C
Steeds meer landen in de wereld die onderling gaan handelen
D
Dat alles meer globaal wordt in de wereld
Slide 15 - Quizvraag
Nederland is niet zelfvoorzienend. Nederland heeft een open economie. Wanneer heeft een land een open economie?
A
Als er in een land in verhouding veel import en veel export is.
B
Als er in een land in verhouding veel import en weinig export is.
C
Als er in een land in verhouding weinig import en veel export is.
D
Als er in een land in verhouding weinig import en weinig export is.
Slide 16 - Quizvraag
Wat is de EMU
A
Alle landen die de euro als wettig betaalmiddel hebben.
B
Alle landen die belasting moeten betalen aan Europa.
C
Alle landen in Europa
D
Alle EU landen samen
Slide 17 - Quizvraag
Wat is een importquota?
A
Extra belasting op producten
B
Een maximum aantal producten dat ingevoerd mag worden
C
Subsidie voor export bedrijven
D
Een importverbod
Slide 18 - Quizvraag
Internationale concurrentiepositie is:
A
goedkoper produceren dan andere landen
B
Sneller te kunnen produceren.
C
Beter en goedkoper te kunnen produceren dan andere landen
D
een slechte zaak
Slide 19 - Quizvraag
Een interne markt is ...
A
een markt in je woonhuis.
B
een markt in Europa. Er zijn geen grenzen meer.
C
een markt in je bedrijf.
D
een markt binnen een land.
Slide 20 - Quizvraag
Wat is Fairtrade?
A
Eerlijke handel: de boer krijgt een eerlijke prijs voor het product.
B
Eerlijk spel: iedereen houdt zich aan de spelregels.
C
Producten die kleinschalig worden verbouwd, kleine akkers en kleine stallen.
D
Producten die zijn verbouwd zonder het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen of kunstmest.
Slide 21 - Quizvraag
Wat is vrijhandel?
A
Iedereen is vrij om te doen en laten wat hij/zij wil
B
Een land heeft hoge in- en uitvoercijfers
C
een land heeft dan geen in-/uitvoer beperkingen
D
een land mag dan niet meer dan 5.500 auto's uit Azië invoeren
Slide 22 - Quizvraag
Vul de woorden in die op de puntjes horen. In de EU is er sprake van: 1. Vrij verkeer van ............... en ............. 2. Vrij verkeer van ............... 3. Vrij verkeer van ......
Slide 23 - Open vraag
Wat betekent ECB?
A
Electric Card Banking
B
Europese Credit Bank
C
Europese Centrale Bakker
D
Europese Centrale Bank
Slide 24 - Quizvraag
Wat is geen globalisering?
A
Een Nokia-telefoon in Mexico
B
Aardappel in Duitsland
C
Amstelbier in Amsterdam
D
KFC in Turkije
Slide 25 - Quizvraag
In de EU zijn geen invoerrechten. Wat zijn invoerrechten?
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.