H.1 Grammatica zinsdelen - Gezegde en lijdend voorwerp bij wederkerende werkwoorden

Grammatica zinsdelen
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Grammatica zinsdelen

Slide 1 - Tekstslide

H.1 Grammatica

Gezegde en lijdend voorwerp 
bij wederkerende werkwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel
  • Ik weet het verschil tussen een toevallig en een verplicht wederkerend werkwoord.
  • Ik kan het gezegde en het lijdend voorwerp vinden in zinnen met wederkerende werkwoorden.

Slide 3 - Tekstslide

Wederkerende werkwoorden 

Slide 4 - Tekstslide

Wederkerende werkwoorden
Wederkerende werkwoorden hebben een wederkerend voornaamwoord bij zich.

Wederkerende werkwoorden kunnen onderverdeeld worden in
-  verplicht wederkerende werkwoorden 
-  toevallig wederkerende werkwoorden.



Slide 5 - Tekstslide

Gezegde en lijdend voorwerp bij wederkerende werkwoorden
1: Ik schaam me.
2: Hij ergert zich.
3: Zij wast zich.
4: Je bezeert je.
5: Ik bemoei me met jouw zaken.
6: Zij vragen zich af wat jij hier doet.
7: Wij spannen ons erg in.
8: Zij vergist zich nooit.
9: Hij heeft zich gestoten.
10: Ik heb me verbrand.

Slide 6 - Tekstslide


Verplicht wederkerende werkwoorden
zich aanstellen
zich bemoeien 
zich ergeren
zich gedragen
zich herinneren
zich ontfermen
zich schamen
zich uitsloven
zich vergissen
zich verschuilen
zich verslapen
zich verslikken 
zich verspreken
zich voornemen

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Wederkerende werkwoorden
Een voorbeeldzin met een verplicht wederkerend werkwoord is:


Hij bemoeit zich met mijn dochter.
 


WG = bemoeit zich




Slide 9 - Tekstslide


Toevallig
wederkerende werkwoorden


(zich) amuseren
(zich) bezeren
(zich) aankleden
(zich) scheren
(zich) verwonden
(zich) vermaken
(zich) wassen

Slide 10 - Tekstslide

Benoem alle zinsdelen
Ons eerste afspraakje had ik me eigenlijk heel anders voorgesteld.

Slide 11 - Tekstslide

Ons eerste afspraakje had ik me eigenlijk heel anders voorgesteld. 

pv = had
ow = ik
wg = had me voorgesteld
lv = Ons eerste afspraakje
bwb = eigenlijk
bwb = heel anders

Slide 12 - Tekstslide

Toevallig wederkerende werkwoorden


Een voorbeeldzin met een toevallig wederkerend werkwoord is:

Hij wast zich elke dag.

(ook mogelijk: Hij wast zichzelf elke dag of Hij wast zijn auto)

wg = wast         lv = zich
Tip!
Bij toevallig wederkerende werkwoorden kan -zelf aan het wederkerend voornaamwoord toegevoegd worden en kan het wederkerend voornaamwoord duiden op een andere persoon, een lijdend voorwerp.

Slide 13 - Tekstslide

Gezegde en lijdend voorwerp bij wederkerende werkwoorden

Slide 14 - Tekstslide

Werkwoordelijke uitdrukking

Vaste combinatie van een werkwoord en een of meer andere woorden. Figuurlijk bedoeld. Benoem als wg.

bv. Hij loopt een blauwtje.
      Mijn vriendin ging uit haar dak tijdens haar feest.
      Hij valt meteen met de deur in huis.
      Je vist achter het net.
      Zij houdt even een oogje in het zeil.


Slide 15 - Tekstslide

Benoem alle zinsdelen

Na veertig jaar optreden heeft de zanger zijn gitaar aan de wilgen gehangen.

Slide 16 - Tekstslide

Na veertig jaar optreden heeft de zanger zijn gitaar aan de wilgen gehangen.

pv = heeft
ow = de zanger
wg = heeft aan de wilgen gehangen
lv = zijn gitaar
bwb = Na veertig jaar optreden

Slide 17 - Tekstslide

Benoem alle zinsdelen

Waarom moeten die toetsen wiskunde altijd zo moeilijk zijn?

Slide 18 - Tekstslide

Waarom moeten die toetsen wiskunde altijd zo moeilijk zijn?

pv = moeten
ow = die toetsen wiskunde
ng = moeten [zo moeilijk] zijn
bwb = waarom
bwb = altijd

Slide 19 - Tekstslide

Benoem alle zinsdelen

Heeft de voorzitter van het NOC de sporters hun medailles overhandigd?

Slide 20 - Tekstslide

Heeft de voorzitter van het NOC de sporters hun medailles overhandigd?

pv = heeft
ow = de voorzitter van het NOC
wg = heeft overhandigd
lv = hun medailles
mv = de sporters

Slide 21 - Tekstslide

Aan de slag!
Maak online:
H.1 Grammatica zinsdelen
Gezegde en lijdend voorwerp bij wederkerende werkwoorden

Slide 22 - Tekstslide