(11 mei) ww met stam op -d/t (NaKlar 1 T/H Kap. 3 Lekt. 4)

Willkommen in dieser Stunde.
 
Na dit uur weet je
*  wat de regels zijn voor de  regelmatige zwakke werkwoorden en de werkwoorden met de stam  eindigend op een s-klank  of op een d of een t
Na dit uur kun je:
*deze verschillende werkwoorden door elkaar gebruiken en toepassen in zinnen.



1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Willkommen in dieser Stunde.
 
Na dit uur weet je
*  wat de regels zijn voor de  regelmatige zwakke werkwoorden en de werkwoorden met de stam  eindigend op een s-klank  of op een d of een t
Na dit uur kun je:
*deze verschillende werkwoorden door elkaar gebruiken en toepassen in zinnen.



Slide 1 - Tekstslide

terugblik vorige les
In de vorige les heb je je geheugen opgefrist en heb je weer geoefend met de uitgangen van de regelmatige werkwoorden. Daarna heb je in een filmpje bekeken wat er gebeurt met werkwoorden waarvan de stam eindigt op een d of een t.
Hierover gaat de volgende vraag

Slide 2 - Tekstslide

Welk verschil is er bij werkwoorden waarbij de stam eindigt op een d of een t (t.o.v. de basisregel)?

Slide 3 - Open vraag

Had jij geantwoord dat er bij du, er/sie/es en ihr en extra e komt?
A
ja
B
nee

Slide 4 - Quizvraag

Was je antwoord nee?
bekijk het volgende filmpje dan nog eens.
Was je antwoord ja, dan mag je het filmpje overslaan.

Slide 5 - Tekstslide

0

Slide 6 - Video

Bekijk de volgende 4 dia's
De 3e en de 4e dia neem je over in je aantekeningenschrift.

Slide 7 - Tekstslide

Regelmatige werkwoorden: wohnen
werkwoord: wohnen, stam:wohn
                             
ich              wohn e
du               wohn st
er/sie es   wohn t
wir              wohn en
ihr               wohn t
sie/Sie      wohn en



Slide 8 - Tekstslide

Regelmatige werkwoorden: met stam op -s/-ß/-z
werkwoord: heißen, stam:heiß

ich               heiß e
du                heiß t      (bij du geen st)
er/sie es    heiß t
wir               heiß en
ihr                heiß t
sie/ Sie      heiß en



Slide 9 - Tekstslide

Regelmatige werkwoorden: met stam op -t/-d
Neem deze dia over in je aant. schrift
werkwoord: arbeiten, stam:arbeit        finden, stam: find

ich                 arbeit e                                     ich                   find e
du                  arbeit est     (extra e)           du                   find est
er/sie es      arbeit et       (extra e)           er/sie/ es     find et
wir                 arbeit en                                   wir                  find en
ihr                  arbeit et        (extra e)           ihr                  find et
sie/ Sie        arbeit en                                   sie/Sie          find en



Slide 10 - Tekstslide

de volgende ww krijgen ook een extra e
öffnen = openen
zeichnen = tekenen
rechnen = rekenen
regnen = regenen
atmen = ademen

Slide 11 - Tekstslide

oefenen
Welke vorm is juist? 
Kies bij de volgende vragen steeds het juiste antwoord.

Slide 12 - Tekstslide

mieten

ihr
A
miete
B
mietest
C
mietet
D
mieten

Slide 13 - Quizvraag

kaufen

du
A
kaufet
B
kauft
C
kaufest
D
kaufst

Slide 14 - Quizvraag

sitzen

du ...
A
sitzest
B
sitzt
C
sitzst
D
sitzen

Slide 15 - Quizvraag

gehen

sie
A
gehe
B
geht
C
gehen
D
gehst

Slide 16 - Quizvraag

reden

ich ...
A
rede
B
redest
C
redet
D
reden

Slide 17 - Quizvraag

en nu in een zin

Slide 18 - Tekstslide

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ihr (kaufen) solche teuere Sachen.
A
kaufst
B
kaufen
C
kaufet
D
kauft

Slide 19 - Quizvraag

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ich (hören) gerne Musik.
A
hort
B
höre
C
horst
D
horen

Slide 20 - Quizvraag

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Du (besuchen) die Oma.
A
besucht
B
besuchst
C
besuchen
D
besuche

Slide 21 - Quizvraag

Warum (warten) ............. du nicht?

Slide 22 - Open vraag

Ich (gehen) ............ nach Hause.

Slide 23 - Open vraag

Er (kaufen) ........... einen Skihelm

Slide 24 - Open vraag

Ihr (reden) ............. zuviel.

Slide 25 - Open vraag

(arbeiten) ............ Sara in einem Supermarkt?

Slide 26 - Open vraag

Ging het goed? 
Probeer dan de volgende 3 vragen eens te maken:
Ging het nog niet zo lekker, sla je de volgende 3 vragen over en beantwoord je de vraag, wat je nog lastig vindt.

Slide 27 - Tekstslide

Es (regnen) ........... nicht

Slide 28 - Open vraag

Du (zeichnen) ........... gut

Slide 29 - Open vraag

Sie (ev) (öffnen) ........... das Fenster.

Slide 30 - Open vraag

Wat vind je aan het vervoegen van werkwoorden nog lastig?

Slide 31 - Open vraag

Hausaufgaben für Mittwoch den 13. Mai
Na Klar online:
Kapitel 3, Lektion 4, Aufgabe 8 bis einschließlich (t/m) 12
Je levert in teams een foto in van de aantekening die je hebt overgenomen uit deze LessonUp

Slide 32 - Tekstslide