WI - 1THV - Week 5 - Vergelijkingen: Vergelijkingen oplossen rekenschema

Vergelijkingen oplossen
WI - 1THV - Week 5 - Vergelijkingen:
Vergelijkingen oplossen m.b.v. een rekenschema
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Vergelijkingen oplossen
WI - 1THV - Week 5 - Vergelijkingen:
Vergelijkingen oplossen m.b.v. een rekenschema

Slide 1 - Tekstslide

Planning en materiaal
  • Vooraf:
    Korte quiz: rekenschema, grafieken, tabel
  • Behandelen, uitleg en korte vragen 
  • Zelfstandig werken (zie volgende slide)
  • Afsluiten van de les

Slide 2 - Tekstslide

Zelfstandig werken en feedback
Tijdens deze les ga je na de theorie zelfstandig aan de slag.
Dit doen we als volgt:
Je levert opdrachten in via showbie.
In de meet geef je aan dat ze hebt gemaakt.
Ik geef feedback in showbie en jij verbetert en levert weer in.
Ik geef een akkoord dat je mag gaan en zal je dan ook aanwezig melden.

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoel
Ik kan eenvoudige en complexere vergelijkingen vlot en correct oplossen doorgebruik te maken van terugrekenschema’s.

Subdoel: Ik kan rekenschema's opstellen
Subdoel: Ik kan de rekenregels de andere kant op gebruiken om terugrekenschema’s op te stellen.

Slide 4 - Tekstslide

Hier komen een paar vragen om op te warmen.
Pen, potlood, schrift en RM liggen klaar?
Ben je klaar voor 6 quizvragen?

Slide 5 - Tekstslide

Welke volgorde is correct? (lees van boven naar beneden)
A
1 en 2 zijn beiden juist
B
1 is onjuist en 2 is juist
C
1 is juist en 2 is onjuist
D
1 en 2 zijn beiden onjuist

Slide 6 - Quizvraag

We kijken naar onderstaande formules.
Vul in beide voor aantal het getal 5 in.
1.)Bedrag=3+4×aantal
2.)Bedrag=2×(aantal+3)
A
1.) 35 2.) 16
B
1.) 23 2.) 13
C
1.) 23 2.) 16
D
1.) 35 2.) 16

Slide 7 - Quizvraag

Vul de ontbrekende woorden in:
Een vergelijking is een ...(1)... met
...(2)... ingevuld.
A
1. opdracht 2. het antwoord
B
1. formule 2. het antwoord
C
1. tabel 2. het antwoord
D
1. formule 2. punten

Slide 8 - Quizvraag

Lieke ontvangt voor het vertalen van Engelse zinnen standaard €20,00 en voor elke Engelse zin rekent ze daar boven op nog eens €2,50.
Peter wil voor Lieke een rekenschema maken.
Uit hoeveel pijlen bestaat deze rekenschema?
A
0 pijlen
B
1 pijl
C
2 pijlen
D
Wat is een rekenschema?

Slide 9 - Quizvraag

We kijken naar onderstaande formule. Deze formule hoort bij het verhaal van Lieke.
Wat is het rekenschema dat hierbij hoort?
Bedrag=20+2,5×aantal
A
B
C
D

Slide 10 - Quizvraag

Welke van de drie 'berekeningen' hieronder zijn vergelijkingen?
1.
2.
3.
aantal=prijs4+3
29=5+prijs4
252,5×aantal=5
A
Ze zijn alledrie vergelijkingen.
B
1 en 2 zijn vergelijkingen.
C
2 en 3 zijn vergelijkingen.
D
1 en 3 zijn vergelijkingen.

Slide 11 - Quizvraag

Vlot herhalen van de theorie.
Let op: 
Na de theorie volgen er twee inlevervragen. Deze vragen zijn verplicht en moet je inleveren via showbie! Je gaat net zolang door tot dat ik het idee heb dat je thuis zelfstandig door kan gaan.

Slide 12 - Tekstslide

Toelichting begrippen en termen
Formule: Een berekening waarmee je m.b.v. één variabele de andere uitrekent
Vergelijking: Een formule waarvan je het antwoord weet. 
Stel Bedrag = 27 dan:

Vergelijking opstellen: Van een formule een vergelijking maken.
Bijv. 'Stel de vergelijking bij de formule als Bedrag is 43.
                                                                      wordt dan 

Bedrag=3+4×aantal
27=3+4×aantal
Bedrag=3+4×aantal

Slide 13 - Tekstslide

Toelichting begrippen en termen
Formule: Een berekening waarmee je m.b.v. één variabele de andere uitrekent
Vergelijking: Een formule waarvan je het antwoord weet. 
Stel Bedrag = 27 dan:

Vergelijking opstellen: Van een formule een vergelijking maken.
Bijv. 'Stel de vergelijking bij de formule als Bedrag is 43.
                                                                      wordt dan 

Bedrag=3+4×aantal
27=3+4×aantal
Bedrag=3+4×aantal
43=3+4×aantal

Slide 14 - Tekstslide

Toelichting begrippen en termen
Vergelijking oplossen 
Je zoekt naar een getal in zodat de vergelijking klopt met het antwoord.
Bijv. Los de vergelijking op als Bedrag is 23.
Je krijgt dat de volgende stappen:
                                                                                       Formule opschrijven 
                                                                                       Bedrag = 23 invullen
                                                                                       aantal = 5 

Bedrag=3+4×aantal
Want5invullenvooraantalgeeft23alsantwoord.
23=3+4×aantal
23=3+4×5

Slide 15 - Tekstslide

Toelichting begrippen en termen
Vergelijking oplossen mbv van een omgekeerde pijlenketting: 
Hiervoor hebben we gezien dat de oplossing 5 is.
Maar hoe laat je nu deze berekening zien ZONDER eindeloos maar iets in te vullen? We gaan dit doen in 4 stappen. Deze stappen moet je ook laten zien!!

Stap 1: Rekenschema opstellen bij de formule
Stap 2: Omgekeerde rekenschema opstellen 
Stap 3: Omgekeerde rekenschema toepassen
Stap 4: Controleren in de OORSPRONKELIJKE rekenschema

Slide 16 - Tekstslide

Omgekeerde rekenschema
- formule en eindantwoord of vergelijking met het eindantwoord.
- pijlen naar links ipv naar rechts
- spiegel de bewerkingen 
- alles blijft op z'n plek, alleen pijlen veranderen van richting en bewerkingen worden gespiegeld

Slide 17 - Tekstslide

Toelichting begrippen en termen
Vergelijking oplossen mbv van een omgekeerde rekenschema: 


Stap 1: Rekenschema opstellen bij de formule

                                                                                      


Bedrag=3+4×aantal
23=3+4×aantal

Slide 18 - Tekstslide

Toelichting begrippen en termen
Vergelijking oplossen mbv van een omgekeerde rekenschema: 


Stap 2: Omgekeerde rekenschema opstellen 

                                                                                      


Bedrag=3+4×aantal
23=3+4×aantal

Slide 19 - Tekstslide

Toelichting begrippen en termen
Vergelijking oplossen mbv van een omgekeerde rekenschema: 


Stap 3: Omgekeerde rekenschema toepassen
Antwoord invullen in omgekeerden rekenschema

Reken uit wat 'aantal' moet zijn.

Bedrag=3+4×aantal
23=3+4×aantal

Slide 20 - Tekstslide

Toelichting begrippen en termen
Vergelijking oplossen mbv van een omgekeerde rekenschema: 


Stap 4: Controleren in de OORSPRONKELIJKE rekenschema
                                                                                      
Gevonden antwoord was '5'

Controleren in oorspronkelijk rekenscheme
                                                                                                          KLOPT!!
Bedrag=3+4×aantal
23=3+4×aantal

Slide 21 - Tekstslide

Zelfstandig werken HV

Maak opdrachten 34bcd (HV) en 36.
Lever beide apart in via showbie.
In de meet geef je aan dat ze hebt gemaakt.
Ik geef feedback in showbie en jij verbetert en levert weer in.
Ik geef een akkoord dat je mag gaan en zal je dan ook aanwezig melden.
 

Slide 22 - Tekstslide

Leerdoel
Ik kan eenvoudige en complexere vergelijkingen vlot en correct oplossen doorgebruik te maken van terugrekenschema’s.

Subdoel: Ik kan rekenschema's opstellen
Subdoel: Ik kan de rekenregels de andere kant op gebruiken om terugrekenschema’s op te stellen.

Slide 23 - Tekstslide

Het leerdoel heb ik gehaald (1...5)

Slide 24 - Woordweb