FA 1VHa les 20
1 / 29
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Le mardi (1), j'ai anglais (2)
A
1. Maandags
2. Engels
B
1. Dinsdags
2. Engels
C
1. Maandags
2. Spaans
D
1. Dinsdags
2. Spaans
Slide 4 - Quizvraag
echt
A
vraimant
B
vraiman
C
vraiment
D
vraimen
Slide 5 - Quizvraag
lachen
A
commencer
B
manger
C
dessiner
D
rigoler
Slide 6 - Quizvraag
De pauze
A
le contrôle
B
un contrôle
C
la récré
D
un récré
Slide 7 - Quizvraag
VRAI ou FAUX?
A. Deux matières scolaires zijn les maths + le dessin
B. Difficile en facile zijn tegenovergestelden.
A. Deux matières scolaires zijn les maths + le dessin
B. Difficile en facile zijn tegenovergestelden.
A
1 = vrai (waar)
2 = faux (fout)
B
1 = vrai (waar)
2 = vrai (waar)
C
1 = faux (fout)
2 = faux (fout)
D
1 = pas vrai (niet waar)
2 = vrai (waar)
Slide 8 - Quizvraag
1. à dix heure
2. à dix heures
2. à dix heures
A
1 = vrai (waar)
2 = faux (fout)
B
1 = vrai (waar)
2 = vrai (waar)
C
1 = faux (fout)
2 = faux (fout)
D
1 = pas vrai (niet waar)
2 = vrai (waar)
Slide 9 - Quizvraag
fort
le néerlandais
le français
l'école
difficile
Slide 10 - Sleepvraag
le secret
les devoirs
la trousse
la prof
le sac à dos
Slide 11 - Sleepvraag
Je suis EN QUATRIÈME
A
in de vierde klas
B
in de eerste klas
C
in de tweede klas
D
in de derde klas
Slide 12 - Quizvraag
Madame Houkes est TOUJOURS (1) trop SÉVÈRE (2)
A
1. soms
2. aardig
B
1. soms
2. streng
C
1. altijd
2. aardig
D
1. altijd
2. streng
Slide 13 - Quizvraag
LAATSTE
SURTOUT (1) Madame Baarsma est très SYMPA (2)
SURTOUT (1) Madame Baarsma est très SYMPA (2)
A
1. vooral
2. aardig
B
1. vooral
2. streng
C
1. soms
2. aardig
D
1. soms
2. streng
Slide 14 - Quizvraag
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
FRANS KLOK
Hoe zeg je ''HET IS.... (4 uur)''?
Hoe zeg je ''HET IS.... (4 uur)''?
A
C'est...
B
Elle est....
C
On est...
D
Il est ...
Slide 17 - Quizvraag
Welke is goed?
A
Il est une heures.
B
Il est trois heure.
C
Il est quatre heures.
D
Il est un heure.
Slide 18 - Quizvraag
Grijze deel van de klok is:
A
MIN-kant
B
PLUS-kant
Slide 19 - Quizvraag
Il est sept heures cinq =
A
Het is 4.10 uur.
B
Het is 7.10 uur.
C
Het is 4.05 uur.
D
Het is 7.05 uur.
Slide 20 - Quizvraag
Il est sept heures moins cinq =
A
Het is 6.55 uur.
B
Het is 7.05 uur.
C
Het is 7.55 uur.
D
Het is 6.05 uur.
Slide 21 - Quizvraag
1. Il est dix heures moins le quart.
2. Il est huit heures et quart.
2. Il est huit heures et quart.
A
1. Het is 10.15 uur.
2. Het is 8.15 uur.
B
1. Het is 9.45 uur.
2. Het is 8.15 uur.
C
1. Het is 9.45 uur.
2. Het is 7.45 uur.
D
1. Het is 10.15 uur.
2. Het is 7.45 uur.
Slide 22 - Quizvraag
LAATSTE
Il est deux heures et demie.
Il est deux heures et demie.
A
Het is 14.30.
B
Het is 2.15.
C
Het is 2.30.
D
Het is 14.15.
