EXTRA OEFENEN Spelling Cursus 7 Par. 8 PV-VT zwakke werkwoorden

Spelling PV-VT zwakke werkwoorden
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Spelling PV-VT zwakke werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
- Je leert de persoonsvorm van zwakke werkwoorden in de verleden tijd goed spellen. 

Slide 2 - Tekstslide

Voorkennis
We bespreken eerst de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd, voordat we beginnen met de persoonsvorm in de verleden tijd.

Slide 3 - Tekstslide

Persoonsvorm 
in tegenwoordige tijd

Slide 4 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Slide 5 - Tekstslide

3 spellingsregels
ik-vorm of je/jij bij een vraag = IK-VORM (stam)
jij/je/hij/zij/het/u = IK-VORM + T
wij/jullie/zij = STAM + -EN (of -N)

Slide 6 - Tekstslide

Herhaling persoonsvorm tegenwoordige tijd
Zo schrijf je de persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt):



ik of jij erachter
ik-vorm 
ik word, vind jij
enkelvoud: jij/hij/zij/het
ik-vorm + t
jij wordt, zij vindt
meervoud:
wij/zij/jullie
hele werkwoord
wij vinden, jullie worden 

Slide 7 - Tekstslide

Persoonsvorm verleden tijd 

van zwakke werkwoorden!

Wat zijn zwakke werkwoorden?

Slide 8 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden

Slide 9 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden

Slide 10 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden
De verleden tijd van zwakke werkwoorden maak je zo:




enkelvoud
stam + -de
stam + -te
ik/jij/hij/zij
speelde, herhaalde
lustte, fietste
meervoud
stam + -den
stam + -ten
wij/jullie/zij
speelden, herhaalden
lustten, fietsten

Slide 11 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden
oefenen

Slide 12 - Tekstslide

Stap 1. 
Pak de stam van het werkwoord.
Om de stam te vinden haal je -en (of -n) van het hele werkwoord eraf.

Slide 13 - Tekstslide

de stam van zwakke werkwoorden
reizen - reiz
leven - lev
- pakken - pakk
- maken - mak
gooien - gooi

Slide 14 - Tekstslide

stap 2.
kijk naar de laatste letter van de STAM
reiz = z
lev = v
pakk = k
mak = k
gooi = i

Slide 15 - Tekstslide

stap 3.
Welke klank, van de laatste letter van jouw STAM, hoor je in het woord  't ex kopfschip ?

(let op: bij reiz hoor je een Z / bij lev hoor je en V / bij gooi hoor je een J-klank)

Slide 16 - Tekstslide

stap 4. 
Zit jouw klank van de stam in 't kofschip?
JA, dan komt in de verledentijd -te of -ten erbij.
NEE, dan komt in de verledentijd -de of -den erbij.

Slide 17 - Tekstslide

stap 5. 
Controleer of je de juiste spelling van het zwakke werkwoord hebt:
reizen - reiz - ik reisde / wij reisden
leven - lev - ik leefde / wij leefden
pakken - pakk - ik pakte / wij pakten
maken - mak - ik maakte / wij maakten
gooien - gooi - ik gooide / wij gooiden

Slide 18 - Tekstslide

De verleden tijd 

van sterke werkwoorden!

Wat zijn dan sterke werkwoorden?

Slide 19 - Tekstslide

Sterke werkwoorden

Slide 20 - Tekstslide

sterke werkwoorden in de verleden tijd
De sterke werkwoorden zijn anders dan de regel.

Voorbeelden van sterke werkwoorden zijn:
lopen-liep / nemen-namen / schrijven-schreven / eten-aten / geven-gaven / brengen-brachten.... 

De sterke werkwoorden moet je 'gewoon' onthouden.


Slide 21 - Tekstslide

Sterke werkwoorden
Veel sterke werkwoorden eindigen als voltooid deelwoord op –en, maar dit is dus niet altijd zo. Er zijn geen duidelijke regels bij het vervoegen van sterke werkwoorden. 

Slide 22 - Tekstslide

Extra oefenen
De persoonsvorm verleden tijd van zwakke werkwoorden spellen.

Deze websites kun je gebruiken om extra te oefenen

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Link

Even oefenen

Slide 25 - Tekstslide

Wat is een zwak werkwoord?
A
lopen
B
fietsen
C
gaan
D
worden

Slide 26 - Quizvraag

Wat is een zwak werkwoord?
A
Slapen
B
Meten
C
Durven
D
Schieten

Slide 27 - Quizvraag

Wat is GEEN zwak werkwoord?
A
voelen
B
praten
C
horen
D
ruiken

Slide 28 - Quizvraag

Wat is een zwak werkwoord?
A
bieden
B
verven
C
vergeten
D
eten

Slide 29 - Quizvraag

Wat is een zwak werkwoord?
A
ruziën
B
lopen
C
bewegen
D
zitten

Slide 30 - Quizvraag

a. Lezen is een zwak werkwoord
b. Werken is een zwak werkwoord.
A
a. waar b. niet waar
B
a. niet waar b. niet waar
C
a. waar b. waar
D
a. niet waar b. waar

Slide 31 - Quizvraag

Wat is een zwak werkwoord?
A
Een werkwoord waarin een klinker varandert
B
Een werkwoord dat zich wel aan regels houdt.
C
Een onregelmatig werkwoord
D
Een werkwoord dat geen betekenis heeft.

Slide 32 - Quizvraag

Een zwak werkwoord...
A
verandert niet van klank in de verleden tijd
B
verandert wel van klank in de verleden tijd

Slide 33 - Quizvraag

Maken
blz. 254-255
maak opdracht 1 t/m 7

Slide 34 - Tekstslide

Leren voor een spellingstoets
-- de persoonsvorm in de verleden tijd met zwakke werkwoorden goed spellen (met gebruik van 't kofschip en de 5 stappen)

Slide 35 - Tekstslide