H28: Overlopende posten kosten/uitgaven

Leerdoelen
  • ik kan het verschil tussen kosten en uitgaven uitleggen
  • ik kan aangeven welke bedragen er opgenomen worden op een resultatenrekening inzake overige kosten
  • ik kan aangeven welke bedragen worden opgenomen op een liquiditeitsoverzicht inzake overige uitgaven
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Leerdoelen
  • ik kan het verschil tussen kosten en uitgaven uitleggen
  • ik kan aangeven welke bedragen er opgenomen worden op een resultatenrekening inzake overige kosten
  • ik kan aangeven welke bedragen worden opgenomen op een liquiditeitsoverzicht inzake overige uitgaven

Slide 1 - Tekstslide

Resultatenrekening
Liquiditeitsbegroting
Uitgaven
Kosten

Slide 2 - Sleepvraag

Slide 3 - Tekstslide

Uitgaven

Slide 4 - Tekstslide

Kosten
  • kosten reken je toe per periode

Slide 5 - Tekstslide

Electra
Elke maand verbruikt een bedrijf €300 aan elektriciteit.

Dit verbruik wordt betaald 1 keer per kwartaal aan het eind van het kwartaal

Slide 6 - Tekstslide

Electra
Resultatenrekening:
  • Januari €300 kosten
  • Februari €300 kosten
  • Maart €300 kosten

Liquiditeitsoverzicht:
  • Maart €900 uitgaven

Slide 7 - Tekstslide

Verzekering
Elke maand is het bedrijf verzekerd tegen brand voor €200

Deze verzekering wordt vooraf betaald 1 keer per kwartaal aan het begin van het kwartaal

Slide 8 - Tekstslide

Verzekering
Resultatenrekening:
Januari €200 kosten
Februari €200 kosten
Maart €200 kosten

Liquiditeitsoverzicht:
Januari €600 uitgaven

Slide 9 - Tekstslide

Huur
Elke maand wordt er een pand gehuurd voor €3000

De huur wordt per maand betaald

Slide 10 - Tekstslide

Huur
Resultatenrekening:
  • Januari €3000 kosten
  • Februari €3000 kosten
  • Maart €3000 kosten

Liquiditeitsoverzicht:
  • Januari €3000 uitgaven
  • Februari €3000 uitgaven
  • Maart € 3000 uitgaven

Slide 11 - Tekstslide

Opgaven

Slide 12 - Tekstslide

De energiekosten voor januari waren € 1.000.
Deze kosten werden in januari ook betaald.
Zijn dit UITGAVEN in januari?
A
ja
B
nee

Slide 13 - Quizvraag

Twee stellingen:
I. Kosten zorgen voor een daling van de liquide middelen
II. Uitgaven zorgen voor een daling van het eigen vermogen
A
Beide stellingen zijn juist
B
Stelling I is juist en stelling II is onjuist
C
Stelling II is juist en stelling I is onjuist
D
Beide stellingen zijn onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Overige kosten 1e kwartaal bedragen € 240.000,-.
Hiervan wordt € 30.000,- pas betaald in april.
De uitgaven voor het 1e kwartaal bedragen
A
€ 210.000
B
€ 240.000
C
€ 270.000

Slide 15 - Quizvraag

In januari wordt er voor € 1.000 aan elektra verbruikt.
Dit wordt in februari betaald.
Welke stelling is juist?
A
€1000 kosten januari €0 uitgaven januari
B
€1000 kosten januari €1000 uitgaven januari
C
€1000 kosten januari €1000 uitgaven februari
D
€0 kosten januari €1000 uitgaven februari

Slide 16 - Quizvraag

Les gemist?
https://www.youtube.com/watch?v=zaQoV8cHCrg

Slide 17 - Tekstslide