Een allel zorgt ervoor dat een organisme niet levensvatbaar is wanneer het homozygoot (twee maal) aanwezig is.
Voorbeeld: q is een letaal allel bij muizen. Je kruist twee heterozygote muizen (Qq).
25% van die nakomelingen heeft genotype qq: die zijn dus niet levensvatbaar.
Van de overige muizen is 2/3 (66,7%) Qq en 1/3 (33,3%) QQ.