Een allel zorgt ervoor dat een organisme niet levensvatbaar is wanneer het homozygoot (tweemaal!) aanwezig is.
Voorbeeld: q is een letaal allel bij muizen. Je kruist twee heterozygote muizen (Qq). 25% van die nakomelingen heeft genotype qq: die zijn dus niet levensvatbaar.
Van de overige muizen is 2/3 Qq en 1/3 QQ.