In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Betoog
Slide 1 - Tekstslide
Wat is een betoog?
Slide 2 - Woordweb
Een betoog bestaat alleen uit subjectieve informatie.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 3 - Quizvraag
In een betoog geeft de schrijver vooral...
A
Feiten
B
zijn mening
Slide 4 - Quizvraag
Wat is het schrijfdoel van een betoog?
A
Overtuigen
B
Informeren
C
Amuseren
D
Activeren
Slide 5 - Quizvraag
Wat is een standpunt
A
Hoe je over iets denkt
B
Dingen die met elkaar te maken hebben
C
Wat vaak voorkomt
D
De ruzie
Slide 6 - Quizvraag
Wat is een argument?
A
Met een argument onderbouw je iets. Het is controleerbaar.
B
Een argument is een beoordelingswoord.
C
Met een argument geef je aan of je iets mooi vindt.
Slide 7 - Quizvraag
Wat doe je als je een argument weerlegt?
A
Dan bevestig je het argument
B
Dan bedenk je een argument
C
Dan herhaal je een argument
D
Dan ga je tegen het argument in
Slide 8 - Quizvraag
Welke signaalwoorden horen bij tegenargumentatie en weerlegging?
A
ofschoon
B
echter
C
daarbij
D
hoewel
Slide 9 - Quizvraag
Een argumentenstructuur is als volgt opgebouwd:
A
Welk onderwerp ga je behandelen?
Wat zijn de voordelen en nadelen?
Wat is de conclusie?
B
Wat is het onderwerp?
Welke aspecten van het onderwerp bespreek je?
Wat is, samengevat, het belangrijkste.
C
Standpunt
argumenten voor en argumenten tegen met weerlegging
conclusie
D
Welke vraag staat centraal?
Welke antwoorden zijn er op de vraag?
Wat is je conclusie of samenvatting?
Slide 10 - Quizvraag
Opdracht
- Je krijgt per drie- of viertal een blaadje met een betoog. Dit betoog staat niet in de juiste volgorde. - Knip de alinea's uit - Leg de tekst in de juiste volgorde. - Onderstreep: het standpunt en de argumenten