Als je geld over hebt, dan kun je ervoor kiezen om dat geld te 1) _______. Als je spaart, dan zet je geld opzij voor later. Op dat spaargeld kun je 2) _______ krijgen. Dit is een vergoeding die je krijgt voor het feit dat je geld hebt gespaard. De hoogte van de rente hangt af van de 3) _______die je kiest. Sommige banken bieden een 4) _______aan. Dit is een extra hoge rente die je krijgt als je bijvoorbeeld langere tijd spaart of als je een groot bedrag op je spaarrekening hebt staan. Mensen sparen voor grote uitgaven, onverwachte uitgaven of de rente / interest. Dat worden ook wel 5) _______genoemd. De rente die we krijgen kunnen we berekenen met de volgende formule: (spaarbedrag : 100) x rentepercentage = rente.
Vul in in de tekst!
Sparen
Intrest / rente
Spaarvorm
Bonusrente
Spaarmotieven
Slide 3 - Tekstslide
Gatentekst
Als je geld over hebt, dan kun je ervoor kiezen om dat geld te SPAREN. Als je spaart, dan zet je geld opzij voor later. Op dat spaargeld kun je INTREST / RENTE krijgen. Dit is een vergoeding die je krijgt voor het feit dat je geld hebt gespaard. De hoogte van de rente hangt af van de SPAARVORM die je kiest. Sommige banken bieden een BONUSRENTE aan. Dit is een extra hoge rente die je krijgt als je bijvoorbeeld langere tijd spaart of als je een groot bedrag op je spaarrekening hebt staan. Mensen sparen voor grote uitgaven, onverwachte uitgaven of de rente / interest. Dat worden ook wel SPAARMOTIEVEN genoemd. De rente die we krijgen kunnen we berekenen met de volgende formule: (spaarbedrag : 100) x rentepercentage.
Slide 4 - Tekstslide
1.6. Inkomen en beroep (KGT)
Slide 5 - Tekstslide
Aan het eind van deze paragraaf kun je:
aangeven welke inkomstenbronnen er zijn.
uitleggen wat de oorzaken zijn van inkomensverschillen.
uitleggen welke keuzes je moet maken voor een beroep.
Wat gaan we leren?
Slide 6 - Tekstslide
Soorten inkomsten
Inkomen uit arbeid en bezit lever je een tegenprestatie voor. Voor een inkomensoverdracht lever je geen tegenprestatie.
Slide 7 - Tekstslide
Loon is de beloning die je krijgt voor je werk.
Dat wordt wekelijks, per 4 weken of maandelijks op je rekening gestort.
Één keer per jaar krijg je vakantiegeld.
Wat is loon?
Slide 8 - Tekstslide
Waarom verdient niet iedereen hetzelfde?
Slide 9 - Tekstslide
Inkomensverschillen ontstaan door:
Langer werken en onregelmatig werken ➡️ meer loon
Gevaarlijk werk ➡️ meer loon
Hogere opleiding ➡️ meer loon
Uitzonderlijk werk (Sporter, acteur) ➡️ meer loon
Meer ervaring ➡️ meer loon
Hogere leeftijd ➡️ meer loon
Waarom verdient niet iedereen hetzelfde?
Slide 10 - Tekstslide
Droombaan
Slide 11 - Tekstslide
VRAGEN?
Slide 12 - Tekstslide
OPDRACHTEN
Aan de slag :-)
Maak de opdrachten behorend bij paragraaf 6 van hoofdstuk 1 (H1.6)
Klaar? Ga dan verder met de test jezelf en de rekentrainer op je chromebook. Klaar? Maak ook de rekentrainer in je boek op pagina 38.
Slide 13 - Tekstslide
QUIZ
Noem één voorbeeld van inkomsten uit arbeid
Noem één reden waarom niet iedereen hetzelfde verdient.
Noem één voorbeeld van inkomsten uit bezit.
Noem één reden waarom mensen werken!
Noem één voorbeeld van overdrachtsinkomen
Goed loon krijgen vinden mensen belangrijk. Wat vinden mensen nog meer belangrijk bij het kiezen van werk?
Slide 14 - Tekstslide
Huiswerk voor de volgende les:
Maken opgaven 1 t/m 5, 6, 8, 9, 10 en 11 van hoofdstuk 1.6 inkomen en beroep op bladzijde 28 t/m 31.