Lezen en luisteren 2F

Lezen/luisteren 2F
Nederlands 
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Lezen/luisteren 2F
Nederlands 

Slide 1 - Tekstslide

Wanneer is een tekst betrouwbaar?
A
Als je de informatiebron terug kunt vinden.
B
Als de bron belanghebbend is.

Slide 2 - Quizvraag

Bekijk de uitspraken over betrouwbaarheid van een tekst.
1. Als de schrijver de bron vermeldt, is de tekst betrouwbaar.
2. Als de tekst niet meer actueel is, is de tekst nog steeds betrouwbaar.

Welke uitspraak over betrouwbaarheid van een tekst is juist?
A
Alleen uitspraak 1 is juist.
B
Alleen uitspraak 2 is juist.
C
Beide uitspraken zijn juist.
D
Beide uitspraken zijn onjuist.

Slide 3 - Quizvraag

Wat is géén leesstrategie
(= manier van lezen)?
A
verkennend lezen
B
globaal lezen
C
intensief lezen
D
activerend lezen

Slide 4 - Quizvraag

Slide 5 - Tekstslide

Wat is het onderwerp van de tekst?
A
Vogelspin ontsnapt
B
Gevaarlijke vogelspinnen
C
Onveilig kinderdagverblijf

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de hoofdgedachte?
A
Korts mogelijke samenvatting van een tekst
B
Inleiding van de tekst
C
Herhaling van de tekst in het slot
D
Eerste zinnen van de alinea's

Slide 7 - Quizvraag

Wat kan geen schrijfdoel zijn van een zakelijke tekst?

A
Informeren
B
Amuseren
C
Instrueren
D
Overtuigen

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Tekstslide

Welk schrijfdoel heeft deze tekst?
A
Informeren
B
Instrueren
C
Overtuigen

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Tekstslide

Welk doel heeft deze tekst?
A
Informeren
B
Instrueren
C
Overtuigen

Slide 12 - Quizvraag

Waar hoef je niet op te letten wanneer je de betrouwbaarheid van een tekst nagaat?

A
Op de datum
B
Op het belang van de schrijver
C
Op de bron
D
Of je het onderwerp interessant vindt

Slide 13 - Quizvraag

Wat bevat een slotalinea in ieder geval NIET?
A
Een introductie van een nieuw onderwerp
B
Een conclusie
C
Een samenvatting
D
Een verwijzing naar het begin van de tekst

Slide 14 - Quizvraag

Welk signaalwoord geeft een opsommend verband aan?
A
Daardoor
B
Echter
C
Al met al
D
Ook

Slide 15 - Quizvraag


Samenvattend

Opsommend
Tegenstellend
Redengevend
Kortom
Daarnaast
Maar
Want

Slide 16 - Sleepvraag

Welke van onderstaande zinnen is een feit?

A
Een bezoek aan het museum is altijd boeiend.
B
Dit is leuk.
C
Het is belachelijk om om 08:30 uur te beginnen op school.
D
Uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat roken schadelijk is.

Slide 17 - Quizvraag

Welke van onderstaande zinnen is een mening?
A
Dit is de eerste antwoord mogelijkheid.
B
Dit is het leukste antwoord mogelijkheid.
C
Dit is antwoord 'C'.

Slide 18 - Quizvraag

Noem een argument bij de mening
'gewelddadige games moeten verboden worden'.

Slide 19 - Open vraag

In een overtuigende tekst, wordt het standpunt van de schrijver vaak kenbaar gemaakt in...
A
de inleiding
B
de kern
C
het slot

Slide 20 - Quizvraag

Wat is waar over een overtuigende tekst?
A
De schrijver heeft een mening en wil je hiervan overtuigen.
B
Een overtuigende tekst is het betrouwbaarste soort tekst.
C
In een overtuigende tekst staan alleen feiten.

Slide 21 - Quizvraag

Wat klopt NIET over een informatieve tekst?
A
Een voorbeeld van een informatieve tekst is een nieuwsbericht.
B
Er kunnen meerdere kanten worden belicht over een onderwerp.
C
Er staan vooral meningen in informatieve teksten.

Slide 22 - Quizvraag

Studiemeter
Studiemeter> Starttaal online > 2F > lezen >meters maken  >  
Opdracht 1, 2 maken

Slide 23 - Tekstslide