V5 BE 4.1 Investeringsselectie herhaling

4.1 Investeringsselectie
Netto contante waarde
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 65 min

Onderdelen in deze les

4.1 Investeringsselectie
Netto contante waarde

Slide 1 - Tekstslide

Programma
Herhaling investeringsselectie
maken oefenopgaven en/of PO

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

De cashflow aan het begin van de looptijd van een investering is
A
negatief
B
positief

Slide 4 - Quizvraag

Cashflow aan het begin van de looptijd
Cashflow begin looptijd = investering
Bijvoorbeeld de investering is 1 miljoen euro. 
De afschrijving is 150.000 euro. 
De restwaarde is 400.000 euro. 

Cashflow aan het begin = -1 miljoen euro. 


Slide 5 - Tekstslide

Cashflow tijdens de looptijd

Cashflow tijdens de looptijd = 
nettowinst (na belasting) + afschrijvingen

Waarom tellen we de afschrijvingen er bij op?

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Cashflow aan het eind van de looptijd

Cashflow einde looptijd = desinvestering (restwaarde)

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Cashflow contant maken 

Slide 10 - Tekstslide

Contante waarde
d


Slide 11 - Tekstslide

Claudia opent een spaarrekening als ze 50 wordt. Op haar 65e wil zij €100.000 gespaard hebben. De interest bedraagt 2,4% per jaar. Bereken hoeveel zij bij het openen van de rekening moet storten om na 15 jaar €100.000 te hebben. (€ x.xxx,xx)

Slide 12 - Open vraag

Contante waarde
d

E = 100.000
i = 0,024
n = 15
100.000 x (1 + 0,024)-15 = €70.064,92

Slide 13 - Tekstslide

Voorbeeld contante waarde van een reeks

Slide 14 - Tekstslide

Contante waarde van een reeks





Contante waarde = K x S

Slide 15 - Tekstslide

Bereken de contante waarde per 31 december 2021

Slide 16 - Tekstslide

Wat is de
contante waarde?
(€ x.xxx,xx)

Slide 17 - Open vraag

Sarah wil van 1 januari 2022 tm 31 december 2024 op wereldreis. Hiervoor wil zij in die periode elke keer op 1 januari (in 2022, 2023 & 2024) €10.000 opnemen . De jaarlijkse interest is 4,5%. Bereken het bedrag dat Sarah op haar rekening moet hebben op 1 januari 2022 (VOOR het opnemen van het eerste bedrag). (€ x.xxx,xx)

Slide 18 - Open vraag

Contante waarde

Slide 19 - Tekstslide

Sarahwil van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2024 op wereldreis. Hiervoor wil zij in die periode elke keer op 1 januari (in 2022, 2023 & 2024) €10.000 opnemen. De jaarlijkse interest is 4,5%. Bereken het bedrag dat Sarah op haar rekening moet hebben op 1 januari 2020. (€ x.xxx,xx)

Slide 20 - Open vraag

Contante waarde

Slide 21 - Tekstslide

Netto Contante Waarde (NCW)

Slide 22 - Tekstslide

Een machine heeft een investering van € 400.000,-. De afschrijving is € 80.000,-. Gedurende 4 jaar wordt een nettowinst verwacht van € 20.000,-. Het interestpercentage is 5%. Bereken de NCW van de investering. € x.xxx,xx

Slide 23 - Open vraag

Antwoord
Cashflow = nettowinst + afschrijving = 20.000+80.000
Restwaarde 400.000-4 x 80.000 = 80.000
Cashflows: jaar 1 - 3 : 100.000
jaar 4: 180.000
100.000 x 1,05-1+ 100000 x 1,05-2 + 100000 x 1,05-3 + 180.000 x 1,05-4 = € 420.411,25  ->
 NCW = € 420.411,25- € 400.000 = € 20.411,25



Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Wat is een voordeel van de terugverdientijd methode?
A
Houdt rekening met het moment van de cashflows
B
Houdt rekening met interestkosten
C
Het is de eenvoudigste methode
D
Het is de meest precieze methode

Slide 28 - Quizvraag

Welk project
heeft
op basis van
terug
verdientijd
de voorkeur?
A
Project A
B
Project B

Slide 29 - Quizvraag

Uitleg
Project A: totale investering is €1.800.000
na 1 jaar nog €900.000; 2 jaar €300.000;
300.000/400.000 * 12 = 9 maanden
2 jaar en 9 maanden
Project B: totale investering is €1.600.000
na 1 jaar nog €700.000; 2 jaar €100.000;
100.000/400.000 * 12 = 3 maanden
2 jaar en 3 maanden



Slide 30 - Tekstslide


A
Dat is onbekend want geen disconteringsvoet
B
Hangt van de geëiste terugverdientijd af
C
Ja, er is voldoende cashflow
D
Nee de eerste cashflow is negatief

Slide 31 - Quizvraag

N
C
W
?

Slide 32 - Open vraag

Uitwerking
Contante waarde van de cashflows: 
175.000 / 1,07¹ + 150.000 / 1,07² + 125.000 / 1,07³ + (50.000 + 40.000) / 1,07⁴ = 465.265,01 of
175.000 * 1,07-1+ 150.000 * 1,07-2 +125.000*1,07-3 + (50.000 + 40.000) * 1,07-4 = 465.265,01  

Netto contante waarde =  465.265,01 – 500.000 = € -34.734,99

Slide 33 - Tekstslide

Aan de slag

Slide 34 - Tekstslide