enkelvoud, mannelijk (m) - hij, hem, deze, die
enkelvoud, vrouwelijk (v) - zij (ze), haar, deze, die
enkelvoud, onzijdig (o) - het, dit, dat
meervoud - zij, ze, hen, hun, deze, die
Amber keek boos naar Daniël, maar die (-> Daniël) negeerde haar.
Hannah zou zich aanmelden, maar ik heb haar (-> Hannah) niet gezien.
Heb je Marleens huis al gezien? Dat ( -> huis) staat nog steeds te koop.
Bij Van Haren zijn schoenen te koop die jij mooi vindt. Wil je die ( -> schoenen) nog kopen?