H5 en 6 Taalverzorging



Vandaag

  • uitleg: voorzetsels
  • opdrachten maken
  • uitleg: verwijswoorden
  • thuis: opdrachten maken
  • op school:
  • dictee
  • verslag toetsweek terug
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les



Vandaag

  • uitleg: voorzetsels
  • opdrachten maken
  • uitleg: verwijswoorden
  • thuis: opdrachten maken
  • op school:
  • dictee
  • verslag toetsweek terug

Slide 1 - Tekstslide


Voorzetsels

Slide 2 - Tekstslide

Eigenschappen vz


  • Ze geven een plaats, tijd of reden aan.

  • Trucje:
  • ... de kast (achter, op, voor)
  • ... het feest (tijdens, na, gedurende)



Slide 3 - Tekstslide

Hoe herken je een voorzetsel?

  • Je kunt een voorzetsel voor een lidwoord + zelfstandig naamwoord zetten:
  • naast de stoel, voor de vakantie, door de sneeuw.

  • Een voorzetsel staat meestal aan het begin van een zinsdeel:
  • – Yolanda / gaat / naar de sportschool.
  • – Mohammed / valt / van de trampoline.

Slide 4 - Tekstslide

  • Een vast voorzetsel is een voorzetsel dat hoort bij een werkwoord. 
  • Bijvoorbeeld:
  • houden van: Tanja houdt van zwemmen.
  • besteden aan: Bernard wil niet te veel tijd besteden aan zijn outfit.
Vast voorzetsel

Slide 5 - Tekstslide

Let op!
Bij een scheidbaar werkwoord: 

  • opbellen - afpakken - voordoen - uitleggen
  • deze werkwoorden worden 'gescheiden'
  • ín een zin. Kijk maar:

  •  De trainer legt de wedstrijdopstelling uit.

  • In deze zin is uit dus géén voorzetsel, maar een deel van het werkwoord.

Slide 6 - Tekstslide

Wat is het voorzetsel in deze zin:

Ik ga bij mijn vriend voetballen.

Slide 7 - Open vraag

Wat is het voorzetsel in deze zin:

Mijn fiets staat tegen de schutting.

Slide 8 - Open vraag

Welk voorzetsel past in deze zin:

Mijn vader fietst ..... het donker.

Slide 9 - Open vraag

Welk voorzetsel past in deze zin:

We zijn ..... Brussel gereden.

Slide 10 - Open vraag

Welk voorzetsel kun je hier neerzetten?

De ondernemende peuter kroop … de tafel.

Slide 11 - Woordweb

Welk voorzetsel past in deze zin:

Wij zorgen ... de taart.

Slide 12 - Open vraag

Aan de slag
H6 Taalverzorging - grammatica
Voorzetsels
Opdracht 1 t/m 5
Maak thuis de opdrachten op NN online!

Slide 13 - Tekstslide

Hoofdstuk 5

Taalverzorging - 
verwijswoorden

Slide 14 - Tekstslide

Startopdracht
In het prentenboek Monsterboek loopt een meisje met krijtjes door een zwart-witte stad. In kleur tekent het meisje met krijtjes wonderlijke monsters. De wonderlijke monsters komen tot leven en de wonderlijke monsters zorgen voor een complete chaos. Het prentenboek over de wonderlijke monsters, Monsterboek, is vanaf nu te koop.

Slide 15 - Tekstslide

Waarom leest deze
tekst niet lekker?

Slide 16 - Tekstslide

Met een verwijswoord kun je verwijzen naar woorden die je eerder hebt gebruikt.
Bijvoorbeeld:
 
  • Johan komt morgen wat later. Hij wil eerst een gitaar kopen.
  • Ik ga mijn horloge ruilen. Ik vind dat het te groot is.

Slide 17 - Tekstslide

Zo gebruik je verwijswoorden

zelfstandig naamwoord                     verwijswoord
  • in het enkelvoud, mannelijk (m)      hij, hem, deze, die
  • in het enkelvoud, vrouwelijk (v)       zij (ze), haar, deze, die
  • in het enkelvoud, onzijdig (o)          het, dit, dat
  • in het meervoud                         zij, ze, hen, hun, deze, die









Slide 18 - Tekstslide

Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?
Zelfstandige naamwoorden zijn mannelijk, vrouwelijk of onzijdig.

mannelijk                           de-
vrouwelijk                           woorden

onzijdig                                het-
                                                  woorden

Slide 19 - Tekstslide

Geslacht opzoeken
  • Woordenboek

www.vandale.nl


Slide 20 - Tekstslide

Let op!
Of een woord mannelijk of vrouwelijk is, heeft meestal niets te maken met mannelijk en vrouwelijk in de gewone betekenis.

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

'Hij ging gisteren naar een monteur, maar die kon helaas niets meer doen.'
-die- verwijst naar:
A
Hij
B
gisteren
C
een
D
monteur

Slide 23 - Quizvraag

'Voetballen is volgens Chris de mooiste sport die er bestaat!'
-die- verwijst naar:
A
Voetballen
B
sport
C
Chris
D
de mooiste

Slide 24 - Quizvraag

Paul verzamelt postzegels. Hij heeft er inmiddels al honderden.
Waar verwijst -hij- naar?

Slide 25 - Open vraag

Voorzichtig haalt hij ze met een pincet van een natgemaakte envelop. Zo gaan de postzegels niet kapot.

Waar verwijst -ze- in de eerste zin naar?

Slide 26 - Open vraag

Huiswerk:
H5 Taalverzorging - blz. 135
Opdracht 1 en 2

H6 Taalverzorging - grammatica
Voorzetsels
Opdracht 1 t/m 5
op NN online

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Eigenschappen vz


  • Ze geven een plaats, tijd of reden aan.

  • Trucje:
  • ... de kast (achter, op, voor)
  • ... het feest (tijdens, na, gedurende)



Slide 29 - Tekstslide