Je gebruikt de past continuous als je zegt wat er op een bepaald moment in het verleden aan de gang was of wat je toen aan het doen was.
Je maakt de past continuous met de verleden tijd van to be (was / were) + werkwoord + ing.
I was playing a game. / I wasn't playing a game. / Was I playing a game?
They were playing a game. / They weren't playing a game. / Were they playing a game?
Let op! Soms verandert de spelling:
werkwoord eindigt in medeklinker + -e? → medeklinker + -ing
to arrange: was / were arranging
werkwoord eindigt in korte klinker → enkele medeklinker verdubbelen + -ing
to plan: was / were planning
werkwoord met meer lettergrepen en eindigt in -l → dubbel l + -ing
to travel: was / were travelling