Verwijswoorden havo

Wat gaan wij doen?
Uitleg 
Werkblad maken
Nakijken
Zelfstandig aan het werk: workshop


1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Wat gaan wij doen?
Uitleg 
Werkblad maken
Nakijken
Zelfstandig aan het werk: workshop


Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
  • Ik kan de verwijswoorden die, deze, dit en dat goed gebruiken. 
  • Ik kan de verwijswoorden hun, hen en zij goed gebruiken. 
  • Ik kan verwijswoorden herkennen in een zin en weten waar ze naar verwijzen in een zin/alinea.

Slide 2 - Tekstslide

Verwijswoorden

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Verwijswoorden
Verwijswoorden:  
Verwijswoorden verwijzen naar één of meer woorden in de tekst. Soms zelfs naar een hele zin.

Slide 5 - Tekstslide

Antecedent en verwijswoord
De discotheek heeft al haar sponsors uitgenodigd voor een danceparty. 

Antecedent = de discotheek
haar = verwijswoord

Antecedent: personen, dingen, plaatsen, tijdstippen.
- de naam voor het woord waarnaar een ander woord, meestal een betrekkelijk voornaamwoord, verwijst

Slide 6 - Tekstslide

Verwijswoorden
Met een verwijswoord kun je verwijzen naar woorden die je eerder hebt gebruikt.
Verbanden tussen woorden en zinnen kunnen we dus aangeven met verwijswoorden.

  • Hij, ze, zij, het, hem, haar, zijn, hun, deze, die, dat, dit.

Slide 7 - Tekstslide

Verwijswoorden
De chimpansee is de bekendste mensaap. De chimpansee is bijna net zo groot als de mens, maar een stuk lichter, behaarder en iets minder intelligent. De chimpansee is wel sterker en de chimpansee kan veel beter klimmen. Toch blijft een chimpansee bij voorkeur op de grond. 

Slide 8 - Tekstslide

Woordgeslacht
  • Zelfstandige naamwoorden: fiets, boom, huis, ...
  • Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig
  • Heeft meestal niets te maken met de betekenis van het woord!
Opzoeken in het woordenboek/ internet
  1.  Online woordenboek of  vandale.nl
  2.  Kijk naar de letter die achter het woord staat: dat is het woordgeslacht
m = mannelijk
 v  = vrouwelijk
 o  = onzijdig

Slide 9 - Tekstslide

de-woorden (mannelijk)> hij, hem > die, deze

Slide 10 - Tekstslide

Verwijswoorden
Kies het juiste verwijswoord:






mannelijk/vrouwelijk? Kijk in het woordenboek.
het-woorden (onzijdig)
het, zijn
dat, dit
de-woorden (mannelijk)
hij, hem
die, deze
de-woorden (vrouwelijk)
zij/ze, haar
die, deze
meervoud
zij/ze, hen, hun
die, deze

Slide 11 - Tekstslide

Verwijswoorden

met wie:



waarmee (waarvoor, waartegen, ...):

met wie / waarmee

verwijzen naar personen

de klasgenoot met wie ik afgesproken had, is helaas ziek

verwijzen naar dieren of dingen

dat is het paard  waarvoor ik bang ben

de bus waarmee we naar Berlijn reisden, was comfortabel

dat is de deur waartegen ik gebotst ben

Slide 12 - Tekstslide

Even checken...
Kies het juiste verwijswoord:
Dit nieuwsblad (o) is opgeheven, omdat ... niet goed werd verkocht.

De bibliotheek (v) zal voortaan ... deuren ook op zaterdagmiddag openen voor het publiek.

Slide 13 - Tekstslide

Even checken...
Kies het juiste verwijswoord:
Dit nieuwsblad (o) is opgeheven, omdat het niet goed werd verkocht.

De bibliotheek (v) zal voortaan haar deuren ook op zaterdagmiddag openen voor het publiek.

Slide 14 - Tekstslide

Verwijswoorden 
Zij: 
- gebruik je als onderwerp.
Zij hebben een boek gekregen. 

Hun: 
- direct achter hun staat een bezit. 
- als het een meewerkend voorwerp is, dus aan hun of voor hun. 
Het is hun boek.
Ik geef aan hun een boek. 


Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Nu jij!
1. Kies het juiste verwijswoord:
Heb je liever die donkerblauwe spijkerbroek of ... lichtblauwe hier?

Maak het werkblad!

Slide 17 - Tekstslide