H4 Argumenteren 2: argumentatiestructuren 30/5/2023

1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

We gaan nu 10 minuten lezen
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Argumentatiestructuren

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen
Lesdoel 1: ik kan onderscheid maken tussen een enkelvoudige en (nevenschikkende of onderschikkende) meervoudige argumentatie. 

Lesdoel 2: ik kan onderscheid maken tussen afhankelijke en onafhankelijke argumenten. 

Lesdoel 3: Ik kan onderscheid maken tussen standpunt en argument. 

Slide 4 - Tekstslide

Kort herhalen lesstof vorige week..

Zijn jullie er klaar voor?

Slide 5 - Tekstslide

Beschrijf het verschil tussen een feitelijk en een waarderend argument.

Slide 6 - Open vraag

Feitelijke argumenten
Waarderende argumenten
Feit
Onderzoek/ Wetenschap
Normen/ Waarden
Vermoedens
Geloof / overtuiging
Gezag / autoriteit
Nut

Slide 7 - Sleepvraag

Je kunt er beter niet aan deelnemen.
De kans is erg klein dat je iets wint bij de Postcodeloterij. 
standpunt
feitelijk argument
waarderend argument

Slide 8 - Sleepvraag

Argumentatiestructuren

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Vier basisstructuren 
(uitleg volgt in de slides)

  1. Enkelvoudige argumentatie (standpunt en een arg.)
  2. Nevenschikkende argumentatie (onafhankelijke arg.)
  3. Nevenschikkende argumentatie (arg. afhankelijk van elkaar)
  4. Onderschikkende argumentatie (arg. wordt ondersteunt door arg.)

Slide 11 - Tekstslide

Bij enkelvoudige argumentatie onderbouw je je standpunt met één argument.

 HET WAS EEN LEUKE LES 

DE DOCENT WAS IN EEN GOEDE BUI

Slide 12 - Tekstslide

Bij nevenschikkende argumentatie gebruik je meer dan één argument. Bij onafhankelijke argumenten staat ieder argument los van het andere  Deze vorm van argumentatie is de sterkste argumentatiestructuur.

Slide 13 - Tekstslide

Bij nevenschikkende argumentatie met afhankelijke argumentatie, kan het ene argument niet zonder het andere argument: ze zijn van elkaar afhankelijk
Ik ga niet studeren in Leiden.
Mijn broer woont daar en ik wil niet in dezelfde stad wonen als mijn broer.

Slide 14 - Tekstslide

Bij onderschikkende argumentatie ondersteunt een argument een ander argument.

Slide 15 - Tekstslide

Een onderschikkende argumentatie bestaat altijd maar uit één argument bij het standpunt.
A
Juist
B
Onjuist
C
Soms wel, soms niet
D
Meestal wel

Slide 16 - Quizvraag

De RSG is een goede school. De leerlingen kunnen zich goed ontwikkelen.
A
enkelvoudige argumentatie
B
nevenschikkende onafhankelijke argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
D
nevenschikkende afhankelijke argumentatie

Slide 17 - Quizvraag

Het rooster is veel te lang. Ik heb geen tijd meer om te sporten. Sporten helpt mij om me beter te concentreren.
A
enkelvoudige argumentatie
B
nevenschikkende onafhankelijke argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
D
nevenschikkende afhankelijke argumentatie

Slide 18 - Quizvraag

De RSG is een goede school. Het zit in een mooi gebouw en de leerlingen kunnen de school makkelijk bereiken.
A
enkelvoudige argumentatie
B
nevenschikkende onafhankelijke argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
D
nevenschikkende afhankelijke argumentatie

Slide 19 - Quizvraag

De RSG is voor leerlingen van alle leeftijden een goede school. In de bovenbouw voelt iedereen zich veilig en in de onderbouw ondersteunen de mentoren elke leerling goed.
A
enkelvoudige argumentatie
B
nevenschikkende onafhankelijke argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
D
nevenschikkende afhankelijke argumentatie

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Tekstslide

Zet de argumenten op de juiste plaats in de argumentatiestructuur.

a Alcoholische consumpties kosten meer dan frisdrank.
b Als je uitgaat kun je niet met de fiets, maar moet je een taxi nemen.
c Elk glas alcohol dat je gebruikt, vernietigt honderdduizend hersencellen.
d Het is gevaarlijk in het verkeer.
e Het is slecht voor je gezondheid.
f Het is slecht voor je lever.
g Het kost veel geld.
h In het verkeer moet je alert zijn.
i Je reageert minder snel.
Zet de argumenten op de juiste plaats in de argumentatiestructuur.
Formuleer je antwoord als: 1 = , 2 = enz.










Slide 22 - Tekstslide

Noteer de
antwoorden van de
vorige vraag zo:
1 = ...
2 = ...

Slide 23 - Open vraag

Slide 24 - Link

Aan de slag...
Ga naar Hoofdstuk 6 van Nieuw Nederlands en maak paragraaf 2 opdrachten 1 t/m 4.

Slide 25 - Tekstslide

Even checken.....
Een kahoot om af te sluiten

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Link

Huiswerk
Hoofdstuk 6 van Nieuw Nederlands  paragraaf 2 opdrachten 1 t/m 4.

Slide 28 - Tekstslide