wk 14 2021 22 2N

Lezen in je leesboek
timer
5:00
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Lezen in je leesboek
timer
5:00

Slide 1 - Tekstslide

Lezen
  • Je weet waar je een kernzin kunt vinden. 
  • Je weet hoe je hoofdzaken van bijzaken kunt onderscheiden. 
  • Je weet de hoofdgedachte uit een tekst te halen.  

Slide 2 - Tekstslide

Kernzinnen

Leerjaar 1: Een kernzin bevat de belangrijkste mededeling van een alinea. De kernzin is vaak de 1e, 2e of laatste zin.

Leerjaar 2 (aanvulling): Soms bevat een alinea geen kernzin, dan zijn alle zinnen belangrijk. Soms zijn er 2 kernzinnen in een alinea. 

Slide 3 - Tekstslide

Hoofd- en bijzaken

Bij het maken van een samenvatting haal je de hoofdzaken uit een tekst. Dit is de belangrijkste informatie.
De overige informatie noemen we bijzaken. Dit zijn voorbeelden, toelichting, extra informatie, etc.

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht in tweetallen

Je krijgt een tekst uitgedeeld. Probeer de tekst in te korten door de bijzaken door te strepen met potlood. Doe dit licht, zodat je de streep eenvoudig kunt uitgummen. 

Slide 5 - Tekstslide

Grammatica
  • Je leert in deze les het aanwijzend en vragend voornaamwoord. 
  • Daarnaast oefen je alvast met het betrekkelijk voornaamwoord. 

Slide 6 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord
Afkorting: aanw.vnw
Er zijn 4 aanwijzende voornaamwoorden: dit/deze/dat/die


Kun je het woord aanwijzen op het
moment dat je het uitspreekt? 

Slide 7 - Tekstslide

Wat zijn de aanwijzende voornaamwoorden? 
Het meisje dat daar loopt is mijn zus. 
Ik heb die kast gekregen van de buurvrouw.
Waarom heeft zij dit mooie schilderij voor zo weinig geld verkocht? 
Heb je dat zojuist kapot gemaakt of was het al kapt? 
Mijn vriend, die daar loopt, kan deze docent niet uitstaan.

Slide 8 - Tekstslide

Antwoorden:
Het meisje dat daar loopt is mijn zus.  (geen)
Ik heb die kast gekregen van de buurvrouw.
Waarom heeft zij dit mooie schilderij voor zo weinig geld verkocht? 
Heb je dat zojuist kapot gemaakt of was het al kapt? 
Mijn vriend, die daar loopt, kan deze docent niet uitstaan.

Slide 9 - Tekstslide

Vragende voornaamwoorden
Afkorting: vr.vnw
Er zijn 4 vragende voornaamwoorden: wie/wat/welke/wat voor(een)

Vaak staan deze woorden aan het begin van een vraagzin, maar niet altijd!

Slide 10 - Tekstslide

Wat zijn de vragende voornaamwoorden? 
1. Welke t-shirts heeft de voetbalclub ingekocht?
2. Weet jij wie de nieuwe directeur van dit bedrijf wordt?
3. Waarom stel jij altijd zoveel vragen?
4. Wat heb jij voor haar verjaardag gekocht? 
5. Ik wil graag weten wat voor een onderwerp jij hebt gekozen voor je eindpresentatie. 

Slide 11 - Tekstslide

Wat zijn de vragende voornaamwoorden? 
1. Welke t-shirts heeft de voetbalclub ingekocht?
2. Weet jij wie de nieuwe directeur van dit bedrijf wordt?
3. Waarom stel jij altijd zoveel vragen? (geen)
4. Wat heb jij voor haar verjaardag gekocht? 
5. Ik wil graag weten wat voor een onderwerp jij hebt gekozen voor je eindpresentatie. 

Slide 12 - Tekstslide

Opdrachten maken (=huiswerk)

blz. 74 opdracht 7
blz. 76 opdracht 9

Bekijk het filmpje over het betrekkelijk voornaamwoord + de uitleg in de volgende dia. 

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Link