Havo 5 nectar 9.2

Paragraaf 2
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Paragraaf 2

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Deze periode (SE1)
  • Hoofdstuk 9: Erfelijkheid 
  • Hoofdstuk 10: Evolutie 

  • Hoofdstuk 2: Cellen
  • Hoofdstuk 4: Voortplanting
  • Hoofdstuk 7: Soorten en relaties
  • Hoofdstuk 8: Ecosysteem en evenwicht

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Deze periode (SE1)

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Deze periode (SE1)

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mathilde laat haar haren blonderen bij de kapper. Verandert hierdoor haar genotype?
En haar fenotype?
A
genotype wel fenotype niet
B
genotype niet fenotype wel
C
genotype niet fenotype niet
D
genotype wel fenotype wel

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dit karyogram is
van een...
A
Man
B
Vrouw

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dit is een karyogram van een....
A
zaadcel
B
eicel
C
lichaamscel
D
is niet te zeggen

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn autosomen?
A
de Y-chromosomen
B
de geslachts-chromosomen
C
de X-chromosomen
D
alle andere chromosomen

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel autosomen zitten er in een menselijke cel
A
22
B
44
C
46
D
23

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Met 'autosomale overerving' wordt bedoeld:
A
..dat het kenmerk niet op het X- of Y- chromosoom ligt
B
..dat het kenmerk wél op het X- of y-chromosoom ligt
C
..dat de eigenschap dominant is
D
..dat de eigenschap recessief is

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Mensen hebben 44 autosomen (22 paar). Daarnaast hebben vrouwen en mannen nog geslachtschromosomen:
A
vrouw: XX man: YY
B
vrouw: YY man: XX
C
vrouw: XY man: XX
D
vrouw: XX man: XY

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het genoom is opgebouwd uit...
A
kern DNA
B
mitochondriaal DNA
C
chloroplast DNA
D
alle drie

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De genexpressie verschilt per cel. In levercellen zijn bijvoorbeeld genen met een verhoogde genexpressie voor het produceren van gal. Wat betekent een verhoogde genexpressie?
A
Genen zijn meer actief
B
Genen worden niet aangemaakt
C
Genotype verandert
D
Genen zijn minder actief

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen 9.1

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen 9.2

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Genotype en fenotype
  Genotype                 Milieufactoren                 Fenotype        

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tweelingen

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tweelingonderzoek

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Genexpressie

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Epigenetica

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke stelling is juist?
A
Fenotype = genotype + milieu
B
Milieu = genotype + fenotype
C
Genotype = fenotype + milieu

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij een een-eiige tweeling is het...
A
... genotype en fenotype hetzelfde
B
... genotype hetzelfde, fenotype verschillend
C
... genotype en fenotype verschillend
D
... fenotype hetzelfde, genotype verschillend

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Isa is een eeneiige tweeling.
Heeft zij een tweelingbroer of een tweelingzus?
A
Tweelingbroer
B
Tweelingzus
C
Kan allebei

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Op de afbeelding zie je een tweeling.
Wat is waar?
A
één-eiïge tweeling hetzelfde genotype
B
één-eiïge tweeling verschillend genotype
C
twee-eiïge tweeling hetzelfde genotype
D
twee-eiïge tweeling verschillend genotype

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een twee-eiige tweeling is een tweeling die ontstaan is uit?
A
één eicel en één zaadcel
B
twee eicellen en twee zaadcellen
C
één eicel en twee zaadcellen
D
twee eicellen en 1 zaadcel

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is genexpressie?
A
het tot uiting komen van een gen
B
het afgelezen worden van een gen
C
het maken van eiwitten op ribosomen
D
het maken van verschillende celtypen

Slide 28 - Quizvraag

Genexpressie is het tot uiting komen van genen. Hiervoor moet het gen afgelezen worden, en worden vertaald naar een eiwit. Genexpressie zorgt ervoor dat er verschillende celtypen (kunnen) bestaan. 
Kinderen die in de hongerwinter van '44 verwekt zijn, hebben een verhoogde kans op overgewicht, diabetes en hartziekten . Dit is een voorbeeld van:
A
genregulatie
B
epigenetica
C
genexpressie
D
transcriptie

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat wordt er bestudeerd bij epigenetica?
A
Mutaties in genen
B
Erfelijke eigenschappen
C
Activiteit van genen
D
Nucleotide volgorde van DNA

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je gaat onderzoek doen naar de invloed van het milieu op het fenotype van ratten. Wat is de beste methode om de invloed van het milieu op het fenotype te
bepalen?
A
Werken met ratten met hetzelfde genotype in dezelfde milieuomstandigheden
B
Werken met ratten met hetzelfde genotype in verschillende milieuomstandigheden.
C
Werken met ratten met verschillende genotypen in dezelfde milieuomstandigheden.
D
Werken met ratten met verschillende genotypen in verschillende milieuomstandigheden.

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen 9.2

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


  • Lezen paragraaf 9.2 (5 min!)
  • Maken 1.2: opdracht 19, 22, 25, 26, 27, 29, 31
Huiswerk

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies