2hv herhaling hoofdstuk 1 t/m 3

Herhaling hoofdstuk 1 t/m 3
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Herhaling hoofdstuk 1 t/m 3

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Schrijf het rijtje op van 'avoir'.

Slide 3 - Open vraag

Welke zin staat in de voltooide tijd?
A
ik heb gespeeld
B
ik speelde
C
ik zal spelen
D
ik ging spelen

Slide 4 - Quizvraag

Tu (écouter)
A
as écouté
B
a écouté
C
ont écouté
D
e écouté

Slide 5 - Quizvraag

Vergeet deze onregelmatige werkwoorden niet
etre = j'ai été (ik ben geweest)
faire = j'ai fait ( ik heb gedaan/gemaakt)
avoir = j'ai eu (ik heb gehad)

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Kies de juiste vorm:
Il est (groot)
A
grande
B
grand
C
grandes
D
grands

Slide 11 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
La ceinture est (blauw)
A
bleu
B
bleus
C
bleue
D
bleues

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

Mon chat est rouge
Ma chambre est rouge aussi

Le mur jaune
Les maisons jaunes

Slide 14 - Tekstslide

Kies de juiste vorm:
L'actrice est (mooi)
A
beaux
B
belles
C
belle
D
beau

Slide 15 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
Mon grand-père est (oud)
A
vieux
B
vieille
C
vieilles
D
vieu

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Tekstslide

Maak de zin op drie manieren vragend:
Tu as un chien.

Slide 18 - Open vraag

Slide 19 - Tekstslide

Mon petit frère est malade (niet meer)

Slide 20 - Open vraag

Demain, il peut aller au collège.
(nog niet) ____________________________

Slide 21 - Open vraag

Ses copains Louis et Gerard sont malades (nooit)

Slide 22 - Open vraag

Slide 23 - Tekstslide

Kies de juiste vorm.
Nous aimions / nous aimais
A
aimions
B
aimais

Slide 24 - Quizvraag

Kies de juiste vorm.
Tu étais / tu était
A
tu étais
B
tu était

Slide 25 - Quizvraag

Slide 26 - Tekstslide

Voorbeeld in het Nederlands

Ik geef een cadeau.

Ik geef het.


Ken jij die voetballer?

Ik ken hem.

Lijdend voorwerp vinden:
wie of wat + ww + onderwerp

Slide 27 - Tekstslide

Je kan een lijdend voorwerp vervangen door le, la ,l' of les

      

       mannelijk - le          Tu connais le chanteur?

                                              Oui, je le connais.


       vrouwelijk - la         Tu regardes la photo?
                                              Oui, je la regarde.

Slide 28 - Tekstslide

Je kan een lijdend voorwerp vervangen door le, la ,l' of les

      

         voor een klinker of h - l'          Tu as déjà son autographe?

                                                                    Oui, je l'ai déjà. 


         meervoud - les     Tu achètes les magazines?
                                              Oui, je les achète.

Slide 29 - Tekstslide

Je mange une glace.
A
Je le mange.
B
Je la mange.
C
Je l'mange.
D
Je les mange.

Slide 30 - Quizvraag

De plaats in de zin

1. Staat er een heel werkwoord in de zin? Le, la, l', les voor dat werkwoord.

Tu vas rencontrer l'actrice? - Oui, je vais la rencontrer.

2. Geen heel werkwoord? Dan voor de persoonsvorm

Tu rencontres l'actrice? - Tu la rencontres?

Tu as rencontré l'actrice? - Tu l'as rencontré?

Slide 31 - Tekstslide

Je veux trouver mon agenda.
A
Je le veux trouver.
B
Je veux le trouver.
C
Le je veux trouver.
D
Je veux trouver le.

Slide 32 - Quizvraag

Il a raconté l'histoire.
A
Il la a raconté.
B
Il a la raconté.
C
Il l'a raconté.
D
Il a raconté la.

Slide 33 - Quizvraag