* Een aantal functies van Ca2+ in het lichaam kunnen
benoemen.
* De verschillende hormonen kunnen benoemen die bij de botgroei en botafbraak betrokken zijn.
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5
In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Onderdelen in deze les
13.3 Hormoonconcentraties
Leerdoelen:
* Een aantal functies van Ca2+ in het lichaam kunnen
benoemen.
* De verschillende hormonen kunnen benoemen die bij de botgroei en botafbraak betrokken zijn.
Slide 1 - Tekstslide
Wat is de functie van hormonen?
A
De puberteit in gang zetten
B
Communicatie tussen organismen
C
Communicatie tussen weefsels/cellen
D
Transport van andere stoffen
Slide 2 - Quizvraag
Hormonen
In verschillende soorten cellen zijn andere eiwitten actief.
Een hormoon kan op verschillende soorten cellen daarom verschillende effecten hebben. De hormoonreceptoren hebben de zelfde vorm maar de reactie van de cel op het hormoon is verschillend.
Slide 3 - Tekstslide
Adrenaline
Cel reactie op adrenaline :
* Lever: Glycogeen --> Glucose
* Bloedvaten spieren --> Verwijden
* Bloedvaten spijsverteringsstelsel --> Vernauwen
Slide 4 - Tekstslide
Hoe werken eiwithormonen?
A
Ze binden aan een receptor op het celmembraan met als gevolg een actie van de cel
B
Om binnen te komen en te binden aan een receptor in het cytoplasma, binden ze aan een transporteiwit
C
Ze binden dan aan een receptor in het cytoplasma. Het gevormde complex heeft effect op het DNA.
Slide 5 - Quizvraag
Hoe werken steroïdhormonen?
A
Ze binden aan een receptor op het celmembraan met als gevolg een actie van de cel
B
Ze werken als hulpstoffen, die hun buurcellen tot actie prikkelen.
C
Ze binden dan aan een receptor in het cytoplasma. Het gevormde complex heeft effect op het DNA.
Slide 6 - Quizvraag
Nectar vwo 5
H13 Hormonen
Pak je boek erbij!
blz. 149 e.v.
Slide 7 - Tekstslide
Schildklier
Schildklier zit in de hals
Maakt hormonen om de concentratie van
Ca2+ te reguleren
Slide 8 - Tekstslide
Taken van calcium
* Activeren enzymen
* In stand houden van structuur en permeabiliteit van membranen
* Regelen van reacties van de cel op prikkels
* Helpen bij bloedstolling
* Stevigheid botten
* Goede werking spieren
Slide 9 - Tekstslide
Let op: Rechts onderin
bron 7 moet PTH staan!!!
Ca2+ receptor in membraan.
Laag Ca2+
Bijschildklier maakt PTH
Hoog Ca2+
Schildklier maakt calcitonine
Slide 10 - Tekstslide
Calcitonine en parathormoon (PTH) werken als antagonisten (effectoren met een tegengestelde werking).
Slide 11 - Tekstslide
Welk hormoon hoort waar?
A
1= calcitonine
2= PTH
B
1= PTH
2= calcitonine
C
1= calcitonine
2= calcitonine
D
1= PTH
2= PTH
Slide 12 - Quizvraag
Hoe zorgt parathormoon voor een verhoogde Ca2+ resorptie in de darmen?
Slide 13 - Tekstslide
Effect PTH
Door PTH komt vitamine D vrij uit de nieren
Vitamine D zorgt onder andere voor meer Ca2+ resorptie in de darmen
Slide 14 - Tekstslide
4 vd 6 zijn goed!
PTH
Calcitonine
Remt
Stimuleert
Stijgende Ca2+
Dalende
Ca2+
Slide 15 - Sleepvraag
Botweefsel
Osteoblasten
Aanmaken bot
Osteoclasten
Afbreken bot
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Video
Clast=afbreken Blast=opbouwen
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Video
testosteron en oestrogenen remmen osteoclasten
=> osteoporose (botontkalking)
Slide 20 - Tekstslide
Welke cellen bouwen nieuw botweefsel op?
A
osteoblast
B
osteoclast
Slide 21 - Quizvraag
Op welke manier zorgt PTH voor botafbraak; Is dit direct of indirect
A
PTH stimuleert de activiteit van osteoclasten; direct
B
PTH stimuleert de activiteit van osteoclasten; indirect