Week 5 2025

Week 5 2025
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Week 5 2025

Slide 1 - Tekstslide

8 de  enero de 2025 H4

Slide 2 - Tekstslide

¿Qué vamos a hacer hoy?
  • diferencia ser/estar/hay --> opdracht 6 blz 27
  • Voorzetsels --> blz. 34 - 36 , opdracht 1 
  • El barrio y las tiendas (de wijk en de winkels) --> blz. 33
  • Bijvoegelijk naamwoorden om huis en wijk te beschrijven

Slide 3 - Tekstslide

Al final de la clase . . . 
. . . sabes describir tu casa favorita

Slide 4 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen estar & hay?

Slide 5 - Woordweb

HAY                                     ESTAR
Als je vertelt wat er (allemaal)
is in jouw huis 
Er is of er zijn
- telwoorden
- muchos / pocos
- un, una, unos, unas
- geen lidwoord
Als je vertelt waar de dingen zich bevinden.
- bepaalde lidwoorden
- bezittelijk vnw
- eigen namen

Slide 6 - Tekstslide

leerwerk

Slide 7 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen ser & estar?

Slide 8 - Woordweb

Ser y estar
Ser = zijn   (permanente eigenschappen)            Estar = zijn/zich bevinden



soy
eres
es
somos
sois
son
Yo
Él/ella/usted
Nosotros
Vosotros
Ellos/ellas/ustedes
estoy
estás
está
estamos
estáis
están

Slide 9 - Tekstslide

Ser
Estar
...en el parque
... de vacaciones
...blanco
... en la tienda
... triste
... alto
... médico
... en la clase
... español
¿Dónde ... ?
... guapo
... contento
... Maria
... grande

Slide 10 - Sleepvraag

De werkwoorden SER of ESTAR 
Vul de juiste vorm in:

1.  El instituto …………………………. muy grande. (groot)
2. Mis padres .............................. en Lima.
3. Las llaves ……………………….. encima de la mesa.
4. Yo ............................................ colombiano.
5. Mi vestido ……………………… verde.
6. José ……………………………. doctor.

Slide 11 - Tekstslide

Kies uit hay/estar/ser

........ una biblioteca en el pueblo.
A
hay
B
está
C
es
D
están

Slide 12 - Quizvraag

Kies uit hay/estar/ser

¿Vosotros ............ amigos?
A
hay
B
están
C
sois
D
estáís

Slide 13 - Quizvraag

Kies uit hay/estar/ser

En mi ciudad no ........ una pescadería
A
hay
B
está
C
es
D
están

Slide 14 - Quizvraag

Kies uit hay/estar/ser

Mi madre ............ en la panadería
A
hay
B
está
C
es
D
están

Slide 15 - Quizvraag

Kies uit hay/estar/ser

Isabella y yo ............ en la calle.
A
hay
B
estamos
C
estáis
D
sois

Slide 16 - Quizvraag

¿Hay, estar o ser?

La casa ........ muy bonita
A
hay
B
es
C
está
D
eres

Slide 17 - Quizvraag

¿RECUERDAS?
GUSTAR
timer
3:00
Observa el verbo gusta, discute cómo funciona con tu compañer0/a, preséntalo
tampoco
también

Slide 18 - Tekstslide

Gustar
Wanneer me gusta?
Wanneer me gustan?
zelfstandig nw. ev. 
el/la
heel werkwoord

vb. el deporte, la chica, el chico, cantar, bailar, caminar
zelfstandig nw. mv. 
los/las


vb. los deportes, las chicas, los chicos

Slide 19 - Tekstslide

GUSTAR   (gusta - gustan)
me  gusta (n) 
te    gusta (n)  le    gusta (n)
nos gusta (n)
os   gusta (n)
les   gusta (n)
A mí 
A tí  
A él / ella / usted
A nosotros (-as) 
A vosotros (-as) 
A ellos / ellas / ustedes 

Slide 20 - Tekstslide

Vul de juiste vorm van het werkwoord “gustar” in de presente in.
1. A María ……………. las tortas.
2. A ti .......................... la leche.
3. A nosotras ............................ ir de compras
4. A ustedes no ...................... las verduras.
5. A mí ....................... leer mucho.
6. ¿A vosotras........................ tocar la guitarra?

Slide 21 - Tekstslide

GUSTA of GUSTAN?
Hola Juan, ¿te ... el fútbol?

A
gusta
B
gustan
C
gustas
D
gusto

Slide 22 - Quizvraag

¿Gusta of gustan?

Aprender español nos (gustar)
A
gusta
B
gustan

Slide 23 - Quizvraag

¿Gusta o gustan?
¿Te ___ la música Pop?
A
gusta
B
gustan

Slide 24 - Quizvraag

¿Gusta o gustan?
¿Les ____ escuchar música?
A
gusta
B
gustan

Slide 25 - Quizvraag

¿Gusta o gustan?

¿(A vosotros) les ______ ver la televisión?
A
gusta
B
gustan

Slide 26 - Quizvraag

¿me gusta o me gustan?

Me gusta/gustan los libros en inglés
A
Me gusta
B
me gustan

Slide 27 - Quizvraag

¿me gusta o me gustan?

Me gusta/gustan el tenis
A
Me gusta
B
me gustan

Slide 28 - Quizvraag

A Paco le gusta/gustan las películas románticas
A
gusta
B
gustan

Slide 29 - Quizvraag

Voorzetsel

Slide 30 - Tekstslide

Voorzetsel

Slide 31 - Tekstslide

El género
De meeste zelfstandige voornaamwoorden die eindigen op -o of -or.
amigo
libro
ordenador

De meeste zelfstandige voornaamwoorden die eindigen op -a, -ción, -sión, -dad
amiga
canción
ciudad
pasión

Slide 32 - Tekstslide

Reglas y excepciones
el género

(uitzonderingen)
het geslacht

Slide 33 - Tekstslide

PLURAL
enkelvoud
meervoud
voorbeelden

Slide 34 - Tekstslide

Lidwoorden in het Spaans
bepaald (de/het)
enkelvoud
meervoud
mannelijk
el libro
het boek
los libros
de boeken
vrouwelijk
la mesa
de tafel
las mesas
de tafels
onbepaald (een)
enkelvoud
meervoud
mannelijk
un libro
een boek
unos libros
enkele boeken
vrouwelijk
una mesa
een tafel
unas mesas
enkele tafels

Slide 35 - Tekstslide

Hoe weet ik of een zelfstandig naamwoord 
mannelijk of vrouwelijk is?

  • Eindigt het zelfstandig naamwoord op -O/ -OR dan is het mannelijk. 

  • Eindigt het op -a, -dad, -ción, -sión dan is het een vrouwelijk woord. 

  • Veel zelfstandige naamwoorden eindigen op een -e of op een medeklinker. Hieraan kun je dus niet zien of ze mannelijk of vrouwelijk zijn. Het is dus slim om bij het leren van de woordjes meteen het lidwoord erbij te leren. Zo kan je je niet vergissen.


Slide 36 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord

Dit/deze

este - esta - estos - estas

Slide 37 - Tekstslide

Por ejemplo:
¿Quién es ______________ chica?
esa

Slide 38 - Tekstslide

Las preposiciones de lugar
Hacer actividad 1

¿Dónde está
el gato?
Waarom niet hay?

Slide 39 - Tekstslide

Describir tu casa
Bijvoegelijk naamwoorden om je huis/wijk te beschrijven
grande - groot            rojo - rood
pequeño - klein           azúl - blauw
bonito - mooi              amarillo - geel
feo - lelijk                    verde - groen
tranquilo - rustig          acogedor - gezellig/verwelkomend
mucho - veel                 
poco - weinig



Slide 40 - Tekstslide

Teken je droomhuis.
Benoem alle ruimtes en meubels (maak gebruik van de voca uit de reader!)
Beschrijf je huis in minimaal 50 woorden. Gebruik de voca uit de reader en de werkwoorden ser, estar en hay.
Beschrijf je droomwijk. Welke voorzieningen heeft je wijk? Gebruik de voca uit de reader en maak wederom gebruik van ser, estar en hay.

timer
30:00

Slide 41 - Tekstslide

Practicamos
JWaar doe jij thuis deze dingen?

1. Hago los deberes…. en mi habitación.
2. Trabajo en el ordenador….
3. Desayuno…
4. Veo series en Netflix…
5. Duermo…
6. Me lavo las manos…
7. Escucho música…
8. Hago pasteles…
9. Me baño…
10. Veo stories en instagram….
11. Descanso…
12. Hablo con mi familia…

timer
3:00
Después - pregunta a tu compañer@ dónde hace las cosas

Slide 42 - Tekstslide

¿Qué has aprendido hoy?

Slide 43 - Woordweb

Los deberes
Leren

vocabulario La casa (S-N en N-S) p. 45 
vocabulario Le Frecuencia  p.37 N-S
voorzetsels (zie bijlage in magister) S-N en N-S
Decribir tu casa favorita.( mogen jullie nu mee beginnen)

Slide 44 - Tekstslide