Oefentoets - hoofdletters + alle leestekens

In welke zin staan de hoofdletters en leestekens goed?
A
Ik geef mijn moeder een bos bloemen op Moederdag.
B
Ik geef mijn moeder een bos bloemen op moederdag.
C
Ik geef mijn moeder: een bos bloemen op Moederdag.
D
Ik geef mijn moeder een bos bloemen op Moederdag!
1 / 26
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

In welke zin staan de hoofdletters en leestekens goed?
A
Ik geef mijn moeder een bos bloemen op Moederdag.
B
Ik geef mijn moeder een bos bloemen op moederdag.
C
Ik geef mijn moeder: een bos bloemen op Moederdag.
D
Ik geef mijn moeder een bos bloemen op Moederdag!

Slide 1 - Quizvraag

Moet er ergens een trema op het woord:
financien
A
ja
B
nee

Slide 2 - Quizvraag

In welke zin staan de hoofdletters en leestekens goed?
A
Dat zij ook meegaat is juist leuk.
B
Dat zij ook meegaat, is juist leuk.
C
Dat, zij ook meegaat is juist leuk.
D
Dat zij ook meegaat is, juist leuk.

Slide 3 - Quizvraag

Welke zin heeft de juiste leestekens?
A
Hij zei: Ik stel voor direct te beginnen.
B
Hij zei: "Ik stel voor direct te beginnen".
C
Hij zei: "Ik stel voor direct te beginnen."
D
Hij zei: "Ik stel voor direct te beginnen?"

Slide 4 - Quizvraag

In welke zin zijn de hoofdletters en leestekens juist geplaatst?


A
Woon jij in Den helder of in Schagen?
B
Woon jij in Den Helder of in Schagen.
C
Woon jij in Den Helder of in Schagen?
D
Woon jij in Den helder of in Schagen.

Slide 5 - Quizvraag

drieendertig
Wat ontbreekt er?
A
trema
B
apostrof
C
liggend streepje
D
niets

Slide 6 - Quizvraag

geantwoord
Wat ontbreekt er?
A
trema
B
apostrof
C
liggend streepje
D
niets

Slide 7 - Quizvraag

Kies de zin waar de leestekens goed gebruikt zijn.
A
Marilou riep pas op voor die wesp op je hand!
B
Marilou riep: "Pas op voor die wesp op je hand?"
C
Marilou riep: "Pas op voor die wesp op je hand!"

Slide 8 - Quizvraag

In welke zin zijn de hoofdletters en leestekens juist geplaatst?


A
'S avonds ga ik laat naar bed, want ik kijk altijd eerst netflix.
B
'S avonds ga ik laat naar bed, want ik kijk altijd eerst Netflix.
C
's Avonds ga ik laat naar bed, want ik kijk altijd eerst netflix.
D
's Avonds ga ik laat naar bed, want ik kijk altijd eerst Netflix.

Slide 9 - Quizvraag

Welke zin heeft de juiste leestekens?
A
Stop je rijdt mij bijna omver!
B
Stop, je rijdt mij bijna omver.
C
Stop, je rijdt mij bijna omver!
D
Stop je rijdt mij bijna omver.

Slide 10 - Quizvraag

Plaats de leestekens in de zin:
waar ga je heen vroeg maarten
A
"Waar ga je heen" vroeg Maarten.
B
Waar ga je heen? ,vroeg Maarten.
C
"Waar ga je heen?", vroeg Maarten.
D
"Waar ga je heen?" vroeg Maarten.

Slide 11 - Quizvraag

Welke trema mist het woord vacuum?
A
vacüum
B
vacüüm
C
vacuüm
D
vàcuum

Slide 12 - Quizvraag

Plaats de leestekens in de zin:
s ochtends kijkt nadia altijd naar rtl
A
'S ochtends kijkt Nadia altijd naar RTL.
B
's Ochtends kijkt Nadia altijd naar RTL.
C
S' ochtends kijkt Nadia altijd naar RTL.
D
s' Ochtends kijkt Nadia altijd naar RTL.

Slide 13 - Quizvraag

In welke zin staan de leestekens en hoofdletters correct?
A
Jantje vroeg: 'Ga je mee?'
B
Jantje vroeg: 'Ga je mee'?
C
jantje vroeg: 'ga je mee'
D
Jantje vroeg: 'ga Je mee?'

Slide 14 - Quizvraag

Welke trema mist het woord smeuig?
A
smeuïg
B
smeuïig
C
sméuig
D
smeüïg

Slide 15 - Quizvraag

Welke zin heeft de juiste leestekens?
A
Die 'slimme' leerling had geen 1,0, maar een 3,5.
B
Die "slimme" leerling had geen 1,0 maar een 3,5.
C
Die slimme leerling had geen 1,0 maar een 3,5.
D
Die 'slimme' leerling had geen 1,0 maar een 3,5.

Slide 16 - Quizvraag

In welke zin staan de leestekens en hoofdletters correct?
A
volgens de trainer de Heer Hiemstra komt het goed.
B
volgens de trainer, de Heer hiemstra, komt het goed.
C
Volgens de trainer de Heer Hiemstra, komt het goed.
D
Volgens de trainer, de heer Hiemstra, komt het goed.

Slide 17 - Quizvraag

In welke zin zijn de leestekens goed gebruikt?
A
Alles lag klaar, de hark de schep de schoffel en de gieter.
B
Alles lag klaar, de hark de schep de schoffel, en de gieter.
C
Alles lag klaar: de hark, de schep, de schoffel en de gieter.
D
Alles lag klaar: de hark, de schep, de schoffel, en de gieter.

Slide 18 - Quizvraag

Welke leestekens gebruik je bij een citaat?
A
Uitroeptekens en dubbele punt
B
Dubbele punt en aanhalingstekens

Slide 19 - Quizvraag

Moet er ergens een trema op het woord:
tatoeage
A
Ja
B
Nee

Slide 20 - Quizvraag

Welke zin heeft de juiste leestekens?
A
Wij gaan vanavond uit eten, dat doen wij elke vrijdag.
B
Wij gaan vanavond uit eten; dat doen wij elke vrijdag.
C
Wij gaan vanavond uit eten. Dat doen wij elke vrijdag.

Slide 21 - Quizvraag

In welke zin zijn de leestekens goed gebruikt?
A
Toen het regende zette hij de stoelen binnen en deed hij de deur dicht.
B
Toen het regende zette hij de stoelen binnen, en deed hij de deur dicht.
C
Toen het regende, zette hij de stoelen binnen en deed hij de deur dicht.
D
Toen het regende, zette hij de stoelen binnen, en deed hij de deur dicht.

Slide 22 - Quizvraag

Waar staat het accentteken of trema op de juiste plaats?
A
geergerd
B
geërgerd
C
geergërd

Slide 23 - Quizvraag

Op museum en opticien staat geen trema.
A
juist
B
onjuist

Slide 24 - Quizvraag

Waar hoort een trema?
tweeenzestig
A
tweeënzestig
B
tweëenzestig
C
twëeenzestig

Slide 25 - Quizvraag

Welke trema mist het woord egoisme?
A
egoïsme
B
ëgoïsme
C
égoisme
D
egöisme

Slide 26 - Quizvraag