Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Oefenen spelling
Oefenen spelling
1 / 47
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
In deze les zitten
47 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
20 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Oefenen spelling
Slide 1 - Tekstslide
Paragraaf 1 hoofdletters
Slide 2 - Tekstslide
In welke zin staan de hoofdletters en leestekens goed?
timer
0:30
A
Dat zij ook meegaat is juist leuk.
B
Dat zij ook meegaat, is juist leuk.
C
Dat, zij ook meegaat is juist leuk.
D
Dat zij ook meegaat is, juist leuk.
Slide 3 - Quizvraag
Wat is goed?
A
Anna de Vries
B
Anna De Vries
Slide 4 - Quizvraag
Wat is goed?
A
mevrouw De vries
B
mevrouw De Vries
C
mevrouw de Vries
Slide 5 - Quizvraag
Waar staan de hoofdletters en leestekens goed?
A
Ik wil skeeleren maar mijn vriend heeft geen zin.
B
Ik wil skeeleren, maar mijn vriend heeft geen zin.
C
ik wil skeeleren, maar mijn vriend heeft geen zin
Slide 6 - Quizvraag
In welke zin zijn de hoofdletters en leestekens juist geplaatst?
A
Piet is kwaad omdat hij straf heeft.
B
Piet is kwaad, omdat hij straf heeft.
C
Piet is kwaad omdat, hij straf heeft.
D
Piet is kwaad. Omdat hij straf heeft.
Slide 7 - Quizvraag
In welke zin zijn de hoofdletters en leestekens goed gebruikt?
A
Kinderspeelgoed van duplo is erg populair.
B
kinderspeelgoed van Duplo is erg populair.
C
Kinderspeelgoed van Duplo is erg populair
D
Kinderspeelgoed van Duplo is erg populair.
Slide 8 - Quizvraag
In welke zin zijn de hoofdletters en leestekens goed gebruikt?
A
Elise Van Git houdt van koffie, thee en limonade.
B
Elise van Git houdt van koffie, thee, en limonade.
C
Elise van Git houdt van koffie, thee en limonade.
D
elise Van Git houdt van koffie, thee en limonade
Slide 9 - Quizvraag
Wat is goed geschreven? Let op de hoofdletters en leestekens.
A
's Morgens spreken we een uur lang engels.
B
's Morgens spreken we een uur lang Engels.
C
s' Morgens spreken we een uur lang Engels.
D
'S morgens spreken we een uur lang Engels.
Slide 10 - Quizvraag
Wat is goed geschreven? Let op de hoofdletters en leestekens.
A
De leraar schreeuwde: "Houd je mond!"
B
De leraar schreeuwde: "houd je mond"
C
De Leraar schreeuwde: "Houd je mond!"
D
De leraar schreeuwde "Houd je mond!"
Slide 11 - Quizvraag
Waar staan de hoofdletters en leestekens goed?
A
De leraar vroeg: 'was jij de eerste'?
B
De leraar vroeg: 'Was jij de eerste'?
C
De leraar vroeg: 'was jij de eerste?'
D
De leraar vroeg: 'Was jij de eerste?'
Slide 12 - Quizvraag
Waar staan de hoofdletters en leestekens goed?
A
Woon jij in Den helder of in Schagen?
B
Woon jij in Den Helder of in Schagen.
C
Woon jij in Den Helder of in Schagen?
D
Woon jij in Den helder of in Schagen.
Slide 13 - Quizvraag
Waar staan de hoofdletters en leestekens goed?
A
In noord-Brabant spreken ze brabants.
B
In Noord-Brabant spreken ze Brabants.
C
In Noord-Brabant spreken ze brabants.
Slide 14 - Quizvraag
In welke zin zijn de hoofdletters en leestekens juist geplaatst?
A
'S avonds ga ik laat naar bed, want ik kijk altijd eerst netflix.
B
'S avonds ga ik laat naar bed, want ik kijk altijd eerst Netflix.
C
's Avonds ga ik laat naar bed, want ik kijk altijd eerst netflix.
D
's Avonds ga ik laat naar bed, want ik kijk altijd eerst Netflix.
Slide 15 - Quizvraag
Hoofdletters en leestekens.
Welke zin is goed gespeld?
A
In het noordwesten van Rusland vieren ze nooit kerst.
B
In het noordwesten van rusland vieren ze nooit Kerst.
C
In het noordwesten van Rusland vieren ze nooit Kerst.
D
In het Noordwesten van Rusland vieren ze nooit Kerst.
Slide 16 - Quizvraag
Waar staan de hoofdletters en leestekens goed?
A
In Frankrijk staat in Parijs de Eifeltoren.
B
In Frankrijk staat in Parijs de eifeltoren.
C
In Frankrijk staat in parijs de eifeltoren.
Slide 17 - Quizvraag
Paragraaf 2 Bijvoeglijk naamwoord
Slide 18 - Tekstslide
Spelling bijvoeglijk naamwoord.
Welk woord is goed?
A
officieele
B
officiele
C
officiële
Slide 19 - Quizvraag
Spelling bijvoeglijk naamwoord. Welk woord is goed?
A
zilvere
B
zilveren
Slide 20 - Quizvraag
Kies het de juiste spelling van het bijvoeglijk naamwoord!
A
een nieuw spel
B
een nieuwe spel
Slide 21 - Quizvraag
Kies de juiste spelling van het bijvoeglijk naamwoord!
A
de rode muur
B
de roden muur
Slide 22 - Quizvraag
Kies de juiste spelling van het bijvoeglijk naamwoord!
A
de katoenen broek
B
de katoene broek
Slide 23 - Quizvraag
Paragraaf 3 Meervoud
Slide 24 - Tekstslide
meervouden
Wat is het meervoud van olijfolie?
A
olijfolies
B
olijfolieën
C
olijfoliën
D
olijfolie's
Slide 25 - Quizvraag
meervouden
Wat is het meervoud van teechnologie?
A
technologies
B
technologieën
C
technologiën
D
technologieeën
Slide 26 - Quizvraag
Wat is het meervoud?
A
machine
B
machientjes
C
machines
D
machine's
Slide 27 - Quizvraag
meervouden
Wat is het meervoud van idee?
A
idees
B
ideeen
C
ideeën
D
ideën
Slide 28 - Quizvraag
Meervoud: wat is het meervoud van piano?
A
pianos
B
pianoos
C
piano's
D
pianoo's
Slide 29 - Quizvraag
Meervoud
timer
0:10
A
garages
B
garage's
C
garagees
D
garagen
Slide 30 - Quizvraag
Meervoud
timer
0:10
A
skis
B
ski's
C
skies
D
skie's
Slide 31 - Quizvraag
Meervoud
timer
0:10
A
cds
B
cd's
C
cdees
D
cd-en
Slide 32 - Quizvraag
Meervoud
A
cafées
B
cafees
C
cafés
D
café 's
Slide 33 - Quizvraag
Meervoud
A
caloriën
B
calorieën
Slide 34 - Quizvraag
Meervoud
A
dominee's
B
dominees
Slide 35 - Quizvraag
Paragraaf 4 Verkleinwoorden
Slide 36 - Tekstslide
Verkleinwoorden
Radio
A
Radio'tje
B
Radiootje
C
Radiotje
Slide 37 - Quizvraag
Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van de kano?
A
kano'tje
B
kanotje
C
kanoo'tje
D
kanootje
Slide 38 - Quizvraag
Verkleinwoorden
A
skietje
B
ski'tje
Slide 39 - Quizvraag
Verkleinwoorden
A
colaatje
B
cola'tje
C
cola-tje
Slide 40 - Quizvraag
Verkleinwoorden
A
display'tje
B
displaytje
Slide 41 - Quizvraag
Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van appel?
A
appeltje
B
appelje
C
appel'tje
D
appeletje
Slide 42 - Quizvraag
verkleinwoorden
Wat is het verkleinwoord van baby?
A
babytje
B
babietje
C
baby'tje
D
kleine baby
Slide 43 - Quizvraag
Wat is het verkleinwoord van 'de paraplu'?
A
het paraplutje
B
het parapluutje
C
het paraplu'tje
Slide 44 - Quizvraag
Verkleinwoorden
A
tostietje
B
tosti'tje
C
tostie'tje
D
tostitje
Slide 45 - Quizvraag
Verkleinwoorden
A
woningkje
B
woninkje
Slide 46 - Quizvraag
Verkleinwoorden
A
pony'tje
B
ponietje
Slide 47 - Quizvraag
Meer lessen zoals deze
Les 17 spelling - 21 december 2023 7e uur
Oktober 2024
- Les met
44 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
Les 17 spelling - 21 december 2023 7e uur
20 dagen geleden
- Les met
44 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
1HV1 - Herhalingsles spelling par. 1 t/m 4
Januari 2024
- Les met
14 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
Herhaling les 1 en 2 (1f)
Oktober 2024
- Les met
37 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
Les 25-3
Maart 2024
- Les met
30 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 1
Nieuw Nederlands paragraaf 1 t/m 13 Oefentoets spelling
Oktober 2024
- Les met
36 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t, mavo
Leerjaar 1
Nieuw Nederlands paragraaf 1 t/m 13 Oefentoets spelling
15 dagen geleden
- Les met
36 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t, mavo
Leerjaar 1
Herhaling Spelling
Mei 2024
- Les met
22 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo
Leerjaar 2