3.4 - Proeven en ruiken V1

Hoofdstuk 3 - Waarnemen
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 3 - Waarnemen

Slide 1 - Tekstslide

Hoofdstuk 3 - Waarnemen
3.1 - Zintuigen en prikkels
3.2 - Zien
3.3 - Horen
3.4 - Ruiken en proeven
3.5 - Samenhang: Gamen en gezondheid

Slide 2 - Tekstslide

3.3 - Horen (herhaling)

Slide 3 - Tekstslide

Hoe heet onderdeel 2?
A
Oorschelp
B
Trommelvlies
C
Gehoorgang
D
Slakkenhuis

Slide 4 - Quizvraag

Hoe heet onderdeel 7?
A
Hamer
B
Slakkenhuis
C
Aambeeld
D
Stijgbeugel

Slide 5 - Quizvraag

Geluiden worden omgezet in impulsen in...
A
Het trommelvlies
B
De gehoorbeentjes
C
Het slakkenhuis
D
Gehoorgang

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de laagste frequentie die de mens kan horen?
A
2 Hz
B
20 Hz
C
200 Hz
D
20000 Hz

Slide 7 - Quizvraag

Welk geluid is het hardste?
A
3000 Hz
B
500 Hz
C
4000 Hz
D
Niet uit de informatie te halen

Slide 8 - Quizvraag

Een aardbeving maakt een geluid van 10 Hz; welk dier kan dit geluid horen?
A
Dolfijn
B
Hond
C
Olifant
D
Mens

Slide 9 - Quizvraag

Geluiden van 80 dB (bromfiets) kunnen gehoorschade opleveren als je 8 uur aan zulk geluid wordt blootgesteld
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de taak van de buis van Eustachius?
A
Geluid doorgeven aan het trommelvlies
B
Zorgen dat de luchtdruk aan beide kanten van het trommelvlies gelijk blijft
C
Trillingen doorgeven tussen de gehoorbeentjes
D
Impulsen doorgeven aan de gehoorzenuw

Slide 11 - Quizvraag

Noem twee overeenkomsten tussen het slakkenhuis en het evenwichtsorgaan.

Slide 12 - Open vraag

3.4 - Proeven en ruiken

Slide 13 - Tekstslide

Doelen van de les
Je kan uitleggen hoe je reukzintuig werkt
Je weet hoe je smaakzintuig werkt
Je weet hoe je iets proeft
Je kan uitleggen wat smaakpapillen zijn
Je weet hoe je voedsel beoordeelt

Slide 14 - Tekstslide

Ruiken
Ruiken met reukzintuig
Dit is deel van het neusslijmvlies
Geurstoffen worden daar herkent
Hierdoor gaat een signaal naar je hersenen

Ruiken is belangrijk:
Je ruikt of eten goed of bedorven is
Je herkent gevaarlijke stoffen


Slide 15 - Tekstslide

Proeven
Met je smaakzintuig kan je proeven
We noemen smaakzintuigen ook wel smaakpapillen
Smaakstoffen komen uit eten, en prikkelen smaakpapillen
Hierdoor gaat een signaal naar je hersenen

Vijf soorten smaken:
Zoet, zout, zuur, bitter, umami
Proeven doe je ook deels door je reukzintuigen


Slide 16 - Tekstslide

Voedsel beoordelen
Je proeft en ruikt niet alleen, je hoort en ziet eten ook
Kleur, temperatuur en vorm zijn ook belangrijk
Lichtzintuigcellen -> hoe ziet het er uit?
Tastzintuigen (in je tong, wang, lippen) -> structuur, hard of zacht
Koude- en warmtezintuigjes (in je tong, wang, lippen) -> temperatuur




Slide 17 - Tekstslide

Eetgewoonten
Eetgewoonten zijn ook belangrijk bij wat je lekker vind en wat niet

Insecten eten?

Je smaak verandert. Wie weet een voorbeeld?

Slide 18 - Tekstslide

Verschillende geuren
Je kan verschillende soorten geuren onderscheiden:

1. Geur bestaat uit meerdere soorten geurdeeltjes
2. Geurdeeltjes binden zich aan receptoren waar ze op passen
3. Reukzintuigcellen worden nu geprikkeld en sturen een impuls
4. Via reukzenuw gaat de impuls naar de hersenen
5. Hersenen bepalen op basis van de combinatie van impulsen welke geur het is

Geur en herinnering is gekoppeld


Slide 19 - Tekstslide

Vragen

Slide 20 - Tekstslide

Wanneer ruik je een geur?
A
Wanneer de geurprikkels opgevangen worden door het reukzintuig.
B
Wanneer de berichten van je reukzintuig in je hersenen aankomen.
C
Wanneer je hersenen de prikkels van je smaakzintuig en reukzintuig hebben gecombineerd.hy

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het nut van ruiken?

Slide 22 - Open vraag

Welke smaken kan je proeven?
A
Bitter, umami en zoet
B
Zoet, zout en zuur
C
Zout, zoet en bitter
D
Zout, zoet, bitter, zuur en umami

Slide 23 - Quizvraag

Je kunt een groter aantal smaken proeven dan geuren ruiken
A
Juist
B
Onjuist

Slide 24 - Quizvraag

Proeven doe je met
A
Hersenen
B
Je tong
C
Je tong en je neus
D
Je mond en je neus

Slide 25 - Quizvraag

Wanneer ontstaan er impulsen in een reukzintuigen?
A
Als geurdeeltjes binden aan de reukzintuigcel.
B
Als geurdeeltjes binden aan receptoren.
C
Als receptoren binden aan de reukzintuigcel.
D
Als receptoren binden aan geurdeeltjes.

Slide 26 - Quizvraag

Leg uit hoe het kan dat je twee verschillende geuren op hetzelfde moment kan ruiken

Slide 27 - Open vraag

Aan het werk
Maken: 3.4 - alle opdrachten - ook nakijken!
Leren: 3.1 - 3.3

Slide 28 - Tekstslide