Unit 3 - test preparation

Test unit 3


What do you need to know?

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Test unit 3


What do you need to know?

Slide 1 - Tekstslide

Write down the Dutch translations of;
Charities

Slide 2 - Open vraag

Application form

Slide 3 - Open vraag

Bargain sale

Slide 4 - Open vraag

Nearly everyone in this class has got the same mobile phone. It is very______________
(expensive | popular)

Slide 5 - Open vraag

Make a sentence with the words given. amount - cash

Slide 6 - Open vraag

Write down the English translations of the Dutch words - aardig

Slide 7 - Open vraag

Teleurstellen

Slide 8 - Open vraag

Tags
Een 'tag' is een kort vraagje aan het einde van de zin: 
...., is it? / ....isn't it? / ...can't you?
He is really smart, isn't he?

Rule no 1. 
Na een bevestigende zin (+) krijg je een ontkennende tag (-)
Na een ontkennende zin (-) krijg je een bevestigende tag (+)

Slide 9 - Tekstslide

You're at school together, ....
A
don't you?
B
Aren't you?
C
do you?
D
are you?

Slide 10 - Quizvraag

You're not busy, ....
A
do you?
B
don't you?
C
aren't you?
D
Are you?

Slide 11 - Quizvraag

She is not angry, .....?

Slide 12 - Open vraag

They need some spare time, ...?

Slide 13 - Open vraag

Tags - rule no 2.
In de tag herhaal je dus de vormen van To Be of die van de modal verbs (have, can, could, should, would, may). Staan geen van deze in de zin dan moet je de juiste vorm van to do gebruiken.

Slide 14 - Tekstslide

I do
You do
He/She/It does
We do
They do
You do

Slide 15 - Tekstslide

She loves Brandon, ...?
A
does she?
B
is she?
C
doesn't she?
D
isn't she?

Slide 16 - Quizvraag

They talk a lot, ....?
A
aren't they?
B
do they?
C
talken't they?
D
don't they?

Slide 17 - Quizvraag

The film was great,......?

Slide 18 - Open vraag

My - mine - of mine
Bezittelijke voornaamwoorden

Slide 19 - Tekstslide

Geef voorbeelden van
bezittelijke voornaamwoorden

Slide 20 - Woordweb

Bezittelijke voornaamwoorden
Geven aan van wie iets is. 
You are my students 
Those students are mine
He is a student of mine

Je gebruikt of mine etc als er in de zin "a" of this/that/these/those voor het zelfst nw staat --> that book + of yours

Slide 21 - Tekstslide

He is a friend (van ons)

Slide 22 - Open vraag

(Hun) dog is the funniest ever!

Slide 23 - Open vraag

That jacket is (van hem)

Slide 24 - Open vraag

Will / to be going to
We gebruiken 'will' om aan te geven dat iets in de toekomst gaat gebeuren.  Meestal gaat het dan om simpele zaken of spontante acties --> I will help you in a minute

Bevestigend | ontkennend  |  vragend
Wanneer je een voorstel doet gebruik je shall bij I & we 
--> Shall we work together?

Slide 25 - Tekstslide

Hurry up! You will / shall be late for class.
Will
Shall

Slide 26 - Poll

Will / Shall we go to the cinema tomorrow evening?
Will
Shall

Slide 27 - Poll

To be going to
We gebruiken am/is/are + going to + hele ww om aan te geven wat iemand van plan is of wat zeker gaat gebeuren --> 
I am going to visit a friend this weekend

Bevestigend + | ontkennend -  | vragend ?

Slide 28 - Tekstslide

(-) (to ask)
I think Ben likes Julia, but ____ him if I’m right.

Slide 29 - Open vraag

Short answers
Hierover krijgen jullie volgende week meer informatie.

.... Het laatste onderdeel is 
present simple en present continuous

Slide 30 - Tekstslide

Present continuous / Present simple
What do you already know?
timer
1:00

Slide 31 - Open vraag

Hoe maak je ook alweer de...
- Present simple
- Present continuous

Slide 32 - Open vraag

> I walk, he walks
> I am walking
> He isn't doing.                                                               
> I don't go/ She doesn't go
> Do you go?/ Does she go? 
> Are you eating?
Present simple
Present continuous
present simple
present continuous
present simple
present continuous

Slide 33 - Sleepvraag

summary
1. vocabulary (EN - NE) & (NE - EN)
2. my, mine, of mine
3. tags
4. Will / to be going to
5. short answers
6. present simple & present continuous
7. A reading text.

Slide 34 - Tekstslide