Herhaling lesstof B2

Grammatica allerlei
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 1

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Grammatica allerlei

Slide 1 - Tekstslide

Ik heb Peter niet gezien op het feest. Ik vraag me af .....
A
waarom hij niet bij was.
B
waarom hij er niet bij was..
C
waarom hij niet erbij was.
D
waarom hij bij niet was.

Slide 2 - Quizvraag

Hij was nog nooit verliefd geweest, ........... hij Anna ontmoette.
A
zodat
B
opdat
C
totdat
D
nadat

Slide 3 - Quizvraag

Ik heb heel erg spijt ........... mijn beslissing
A
voor
B
over
C
van
D
met

Slide 4 - Quizvraag

Ik heb je alles verteld ......
A
dat ik weet
B
die ik weet
C
wie ik weet
D
wat ik weet

Slide 5 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
De zon ondergaat om half 10.
B
De zon gaat onder om half 10.
C
Hij ondergaat morgen een operatie.
D
Hij gaat morgen een operatie onder.

Slide 6 - Quizvraag

Met of zonder 'een'?

Slide 7 - Tekstslide


Wil je .......... in de koffie?
A
een suiker
B
suiker

Slide 8 - Quizvraag


Stef woont in Nederland, maar ....
A
hij is Belg
B
hij is een Belg

Slide 9 - Quizvraag


Halima ging naar school ....
A
zonder een pen en een papier
B
zonder pen en papier

Slide 10 - Quizvraag


De gymzaal is .....
A
in school.
B
in de school.

Slide 11 - Quizvraag


Zij werkt in het MBO .......
A
als docent.
B
als een docent.

Slide 12 - Quizvraag

Signaalwoorden

Slide 13 - Woordweb

Er ontstaat een lange file doordat

Slide 14 - Open vraag

Ik zou morgen komen, maar

Slide 15 - Open vraag

Mijn zus is vorige week bevallen, dus

Slide 16 - Open vraag

Tijdens mijn studie rechten,

Slide 17 - Open vraag

Bij de kassa zag ik dat ik mijn portemonnee was vergeten, daardoor

Slide 18 - Open vraag


Slide 19 - Open vraag

Spelling

Slide 20 - Tekstslide

Als je van rechts komt, heb je ....
A
voorang
B
voorrang
C
vorang
D
vorrang

Slide 21 - Quizvraag

Sinds de 19e eeuw zijn vrouwen steeds meer ....
A
ge-emancipeerd
B
geemancipeerd
C
ge'emancipeerd
D
geëmancipeerd

Slide 22 - Quizvraag

De politie heeft 12 demonstranten .....
A
gearesteerd
B
gearresteerd
C
geärresteerd
D
gearesteert

Slide 23 - Quizvraag

Deze taart is echt .....
A
verukkelijk
B
verrukelijk
C
verrukkelijk
D
verukkellijk

Slide 24 - Quizvraag

We gaan het feest ...... organiseren
A
gezamenlijk
B
gesamenlijk
C
gezamelijk
D
gesamelijk

Slide 25 - Quizvraag

Wat betekent ......?

Slide 26 - Tekstslide

Wat betekent 'vernielen'?
A
opnieuw doen
B
troosten
C
kapot maken
D
beter maken

Slide 27 - Quizvraag

Wat betekent 'omstreeks'?
A
in de buurt
B
ergens anders
C
krom
D
ongeveer

Slide 28 - Quizvraag

Wat betekent 'iemand prijzen'?
A
iemand een compliment geven
B
iemand een prijs geven
C
iemand een diploma geven
D
iemand een cadeau geven

Slide 29 - Quizvraag

Wat betekent 'verzuimen'?
A
iets niet doen
B
minder geld uitgeven
C
je minder haasten
D
niet op je werk komen

Slide 30 - Quizvraag

Welke zinnen kun je maken met het woord 'inslaan'?
A
Ik ga morgen veel boodschappen inslaan.
B
Je moet de woorden van deze tekst inslaan.
C
Ik wil een andere weg inslaan.
D
Dat nieuws zal zeker inslaan als een bom.

Slide 31 - Quizvraag

Werkwoorden

Slide 32 - Tekstslide

Het vliegtuig is om 14:42 uur .......

A
opgestegen
B
opgestijgd
C
opgestogen
D
opgesteegd

Slide 33 - Quizvraag

Toen ik hem aan wilde kijken, ........ hij mijn blik.
A
vermijde
B
vermijdde
C
vermeet
D
vermeed

Slide 34 - Quizvraag

Het heeft vannacht 10 graden .......
A
gevrozen
B
gevroren
C
gevriesd
D
gevroord

Slide 35 - Quizvraag

Zij ......... haar sollicitatie per post.
A
verzende
B
verzendde
C
verzondde
D
verzond

Slide 36 - Quizvraag

Tijdens het sollicitatiegesprek heeft ze wel 5 keer haar neus .......
A
gesnuit
B
gesnuiten
C
gesnot
D
gesnoten

Slide 37 - Quizvraag