Grammar: Present Simple

1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple is:

Wat is de Present Simple?
A
Verleden tijd
B
Tegenwoordig tijd
C
Toekomstige tijd

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple:

Wanneer gebruik je de Present Simple?
A
Bij gewoonten, feiten en tijdschema's.
B
Wanneer iets nu bezig of aan de gang is.

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple

Welke zin is correct in de Present Simple?
A
Lucy lives in London.
B
Lucy live in London.

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple:

Welke zin is correct in de Present Simple?
A
I walks to school.
B
He walks to school.
C

Slide 7 - Quizvraag

Present simple:
Rule Example
 Je gebruikt de tegenwoordige tijd (present simple)
als je het over het volgende hebt:
• feiten Water boils at 100 degrees.
• gewoontes I usually get up at 6.30.
• toekomst als je een rooster/tijdschema/programma hebt ;The train leaves at 7.30.
• levendig beschrijving/dramatisch effect;
In 1099 William conquers England
Altijd hele werkwoord behalve SHIT: +S
I walk -> He walks

Present Simple:

Welke zin is correct in de Present Simple?
A
They dances every day.
B
They dance every day.

Slide 8 - Quizvraag

Present simple:
Rule Example
 Je gebruikt de tegenwoordige tijd (present simple)
als je het over het volgende hebt:
• feiten Water boils at 100 degrees.
• gewoontes I usually get up at 6.30.
• toekomst als je een rooster/tijdschema/programma hebt ;The train leaves at 7.30.
• levendig beschrijving/dramatisch effect;
In 1099 William conquers England
Altijd hele werkwoord behalve SHIT: +S
I walk -> He walks

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple:

I ___ (to be) at school today.

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple:

We ___ (to walk) to school twice a week.

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple:

She ___ (to play) tennis on Saturdays.

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple:

I ___ (to like + not) the way you're treating me.

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple:

He ___ (to play + not) football.

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple:

You ___ (to sing + not) beautifully.

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple:

___ (you + to enjoy) listening to Taylor Swift?

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple:

___ (she + to work) in the weekend?

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple:

___ (he + to walk+ not) to school every morning?

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple:

Maak zelf een Engelse zin waarin je over een gewoonte vertelt van jezelf.

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies