B1B 8 april 2021

Welkom! Pak je leesboek en ga lezen.
Afspraken:
  • Op je tafel ligt je (lees)boek, schrift, laptop, etui en agenda.
  • Je telefoon is uit en zit in je tas.
  • Je laptop is dicht en gaat pas open als de docent het vraagt.

Regels tijdens de les:
  • Tijdens de instructie ben je stil.
  • Tijdens het werken overleg je zachtjes.
  • Je steekt je hand op voor vragen.

timer
8:00
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom! Pak je leesboek en ga lezen.
Afspraken:
  • Op je tafel ligt je (lees)boek, schrift, laptop, etui en agenda.
  • Je telefoon is uit en zit in je tas.
  • Je laptop is dicht en gaat pas open als de docent het vraagt.

Regels tijdens de les:
  • Tijdens de instructie ben je stil.
  • Tijdens het werken overleg je zachtjes.
  • Je steekt je hand op voor vragen.

timer
8:00

Slide 1 - Tekstslide

Programma
1. Starten met lezen 
2. Klassikaal oefenen dicteewoorden, paragraaf 4.8
3. Verder met opdracht 14, test jezelf en oefentoets
4. Afsluiten van de les

Slide 2 - Tekstslide

Vraag:
Het voltooid deelwoord is nooit het enige werkwoord in de zin.

Noem de 3 werkwoorden die bij een voltooid deelwoord horen.

Slide 3 - Tekstslide

Antwoord:
Een vorm van HEBBEN, ZIJN of WORDEN.

 Het voltooid deelwoord is nooit het enige werkwoord in de zin: bij een voltooid deelwoord (vd) staat altijd een vorm van: hebben, zijn of worden. Het voltooid deelwoord staat vaak achteraan in de zin.

Voorbeelden: 

Slide 4 - Tekstslide

Voorbeelden van voltooid deelwoord (vd) in een zin:
Ik heb de avondvierdaagse gelopen.
Ik heb het boek gelezen.
Wij zijn kampioen geworden.

LET OP:
Soms hoor je geen verschil tussen pers.vorm en voltooid deelwoord maar schrijf je het wel anders:
De vrachtwagen vervoert appels
De appels worden door de vrachtwagen vervoerd.

Slide 5 - Tekstslide

Wie weet de regel hoe je een zwak werkwoord in de verleden tijd zet?

Slide 6 - Tekstslide

Antwoord:
Na de ik-vorm komt de uitgang -te of -de in het enkelvoud (en
-ten of -den in het meervoud).

Uitgang -te(n) als de stam (= het hele werkwoord zonder -en) eindigt op een medeklinker: ’T KoFSCHiP X.

Alle andere zwakke werkwoorden krijgen in de verleden tijd:-de(n).


Slide 7 - Tekstslide

Voorbeeld zwak werkwoord met -te 
Infinitief/hele werkwoord: werken
Stam: werk. de K staat in het 'T KoFSCHiP X
ik-vorm tegenwoordige tijd: ik werk
ik-vorm verleden tijd  + -te: ik werkte
voltooid deelwoord: +-t: ik heb gewerkt

Slide 8 - Tekstslide

Voorbeeld zwak werkwoord met -de
Infinitief/hele werkwoord: blozen
Stam: blooz. De Z staat niet in het 'T KoFSCHiP X
ik-vorm verleden tijd  + -de: ik bloosde
Voltooid deelwoord: +-d: ik heb gebloosd

Een voltooid deel woord van een sterk werkwoord eindigt meestal op -en. Bijv. Ik heb geslapen

Slide 9 - Tekstslide

Wat is ook alweer het verschil tussen een zwak en sterk werkwoord?

Slide 10 - Tekstslide

Antwoord:
Zwak werkwoord (regelmatig werkwoord) De klank verandert niet in de verleden tijd. 
Bijv. lachen, lachte, gelachen of werken, werkte, gewerkt.
  

Bij sterke werkwoorden (onregelmatige werkwoorden) verandert de klinker in de verleden tijd. Klinkers zijn: A, E, O, U, I.
Bijv. Ik loop. Een o(o) is een klinker. Verleden tijd: ik liep. Voltooid deelwoord: gelopen.

Slide 11 - Tekstslide

Aan de slag:
Paragraaf 4.8: opdracht 14

Je mag in duo's werken, op fluistertoon!

Slide 12 - Tekstslide

Huiswerk
Opdracht 14, paragraaf 4.8
Test jezelf
Oefentoets

Slide 13 - Tekstslide

Hoe schrijf je?

Slide 14 - Woordweb

Hoe schrijf je:

Slide 15 - Woordweb

Hoe schrijf je:

Slide 16 - Woordweb

Hoe schrijf je:

Slide 17 - Woordweb

Hoe schrijf je:

Slide 18 - Woordweb

Hoe schrijf je:

Slide 19 - Woordweb

Hoe schrijf je:

Slide 20 - Woordweb

Hoe schrijf je:

Slide 21 - Woordweb

Hoe schrijf je:

Slide 22 - Woordweb

Hoe schrijf je:

Slide 23 - Woordweb

Hoe schrijf je:

Slide 24 - Woordweb

Hoe schrijf je:

Slide 25 - Woordweb

Hoe schrijf je:

Slide 26 - Woordweb

Hoe schrijf je:

Slide 27 - Woordweb

Hoe schrijf je:

Slide 28 - Woordweb

Hoe schrijf je:

Slide 29 - Woordweb

Hoe schrijf je:

Slide 30 - Woordweb

Hoe schrijf je:

Slide 31 - Woordweb

Hoe schrijf je:

Slide 32 - Woordweb

Hoe schrijf je:

Slide 33 - Woordweb

Hoe schrijf je:

Slide 34 - Woordweb