Woordenschat les
1 / 14
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 2 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 3 - Tekstslide
De dikgedrukte woorden worden in de volgende vijf slides uitgelegd, die zijn het moeilijkst. Het achtergrondplaatje werkt ondersteunend bij de uitleg.
Ga eens na of leerlingen sommige andere woorden ook begrijpen (hoeven niet allemaal).
Slide 4 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 5 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 6 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 7 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
''Dit is een fabrikant die goederen levert
aan winkels en warenhuizen.''
Welk woord hoort hierbij?
aan winkels en warenhuizen.''
Welk woord hoort hierbij?
A
product
B
warenhuis
C
leverancier
D
hangrek
Slide 8 - Quizvraag
De mini quiz bestaat uit vijf vragen over welk woord bij de betekenis hoort.
Slide 9 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
''Goed kijken of iets klopt.''
Van welk woord is dit een omschrijving?
Van welk woord is dit een omschrijving?
A
klanten
B
goederen
C
pakbon
D
controleren
Slide 10 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
''Het zegt iets over hoe goed het product is.''
Welk woord hoort hierbij?
Welk woord hoort hierbij?
A
controleren
B
kwaliteit
C
kledingstuk
D
levering
Slide 11 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
''Producten die je kunt kopen in winkels, warenhuizen en supermarkten.''
Welk woord past hierbij?
Welk woord past hierbij?
A
verkoopmedewerker
B
kledingmaten
C
klanten
D
artikelen
Slide 12 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
''Een winkel waar je allemaal verschillende
soorten artikelen nieuw kunt kopen.''
Welk woord?
soorten artikelen nieuw kunt kopen.''
Welk woord?
A
warenhuis
B
winkel
C
kringloopwinkel
D
kantoor
Slide 13 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Slide 14 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
