Jong en oud hoofdstuk 5 deel 1

Jong en oud hoofdstuk 5 
Wonen of huren
De woonlasten
Bruto rente en netto rente
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 30 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Jong en oud hoofdstuk 5 
Wonen of huren
De woonlasten
Bruto rente en netto rente

Slide 1 - Tekstslide

Vraag
Wanneer je een huis wilt kopen. Met welke partijen (mensen/ beroepen/ instanties) kom je dan in aanraking

Wat moet je allemaal regelen?

Slide 2 - Tekstslide

Partijen
Verkopende partij
Bank/ hypotheekadviseur
Notaris
Taxateur
Arts (gezondheidsverklaring)
Makelaar

Slide 3 - Tekstslide

Zoekopdracht
Ga naar funda.nl

Zoek een huis in jouw omgeving. Verfijn je zoekopdracht door bijvoorbeeld prijs van het huis

Bereken je maandlasten wanneer je dit huis koopt
timer
10:00

Slide 4 - Tekstslide

Huren
Voordelen
Nadelen
Flexibel. Huur opzeggen
Huren kunnen behoorlijk stijgen
Bij laag inkomen recht op huurtoeslag
Je bouwt geen vermogen op
Geen groot onderhoud te betalen
Geen wijzigingen aanbrengen aan woning

Slide 5 - Tekstslide

Huis kopen
Voordelen
Nadelen
Je bouwt vermogen op
Prijs kan dalen --> restschuld bij verkoop
Hypotheekrente is aftrekpost
Huis kan onverkoopbaar worden (gaswinning)
Mag wijzigingen aanbrengen

Slide 6 - Tekstslide

Belastingvoordeel.  Jan koopt huis. Betaalt € 4.000 rente
€ 50.000 inkomen en geen huis:
€50.000 X 0,3707 = € 18.535
Wel een huis: € 50.000 - € 4.000 = € 46.000
€ 46.000 X 0,3707 = € 17.052    --> € 18.535 - € 17.052 = € 1.483 
Of     0,3707 X € 4.000 = € 1.483

Slide 7 - Tekstslide

Belastingvoordeel 
Belastingvoordeel --> Marginaal tarief X rente
(hoogste belastingtarief waar je in zit)



Slide 8 - Tekstslide

Bruto rente en netto rente
Bruto rente = rente die je betaalt aan de bank  
Voor Jan en Janny --> € 4.000
Bruto rente - belastingvoordeel = netto rente
Voor Jan en Janny
Bruto rente                                                              € 4.000
Belastingvoordeel € 4.000 X 0,3707 =        € 1.483 -
Netto rente                                                              € 2.517
rentepercentage x schuld
0,02 X € 200.000 = € 4.000

Slide 9 - Tekstslide

Oefening
Jan en Janny kopen een huis van € 400.000. Ze nemen een lening van 
€ 380.000 en stoppen € 20.000 spaargeld in het huis. Hypotheekrente is 3 %. De spaarrente is 2 %. Overige woonlasten zijn € 2.000. Marginaal belastingtarief is 40 %

Bereken het belastingvoordeel
Bereken de bruto rente en netto rente (rente aan bank - belastingvoordeel)
Bereken de opofferingskosten van het spaargeld
Bereken de netto woonlasten


timer
7:00

Slide 10 - Tekstslide

Jan en Janny kopen een huis van € 400.000. Ze nemen een lening van
€ 380.000 en stoppen € 20.000 spaargeld in het huis. Hypotheekrente is 3 %. De spaarrente is 2 %. Overige woonlasten zijn € 2.000 . Marginaal belastingtarief is 40 %
Bereken het belastingvoordeel
Hypotheekrente 0,03 X € 380.000 = € 11.400
€ 11.400 X 0,4 = € 4.560
Bereken de bruto rente en netto rente (rente aan bank - belastingvoordeel)
€ 11.400 - € 4.560 = € 6.840
Bereken de opofferingskosten van het spaargeld
0,02 X € 20.000 = € 400
Bereken de netto woonlasten
€ 6.840 + € 400 + € 2.000 = € 9.240



Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Vragen over de video
Wat is inflatie?
Voor welke drie zaken wordt het inflatiecijfer gebruikt? (wat wordt er aangepast?)

Slide 13 - Tekstslide

Vragen over de video
Inflatie = stijging van het algemeen prijspeil

Koopkracht daalt

Inflatiecijfer gebruikt voor:
  • aanpassing minimumloon
  • aanpassing uitkeringen
  • Verhoging huren

Slide 14 - Tekstslide

Maken
5.1 t/m 5.4

Slide 15 - Tekstslide

Welkom

Slide 16 - Tekstslide

Vandaag....
Bespreken opgave 5.3
Uitleg indexcijfers
Uitleg CPI --> Consumenten prijsindex
Maken tot en met 5.9

Slide 17 - Tekstslide

Lees opgave 5.3 Nog een keer
timer
2:00

Slide 18 - Tekstslide

5.3    A,B en C
A. twee factoren waarvan de hoogte van een hypothecaire lening die iemand kan krijgen afhangt
Het inkomen
De waarde van het huis dat je wilt kopen
B. Het rentebedrag op de hypothecaire lening in het eerste jaar
rentepercentage X schuld
2/100 X € 375.000 = € 7.500
C. Bereken het belastingvoordeel
belastingpercentage X rente --> 37,1/100 X € 7.500 = € 2.783

Slide 19 - Tekstslide

5.3        D, E en F
D. Bereken de opofferingskosten wanneer ze € 30.000 spaargeld in huis stoppen                           percentage spaarrente X spaarbedrag
0,5/100 X € 30.000 = € 150

E. Bereken de netto woonlasten
Rente aan bank                    € 7.500
Belastingvoordeel              € 2.783 -
Netto rente                            € 4.717
Opofferingskosten            €     150
Overige lasten                     € 2.000 +
Totale lasten                        € 6.867
F.
Huren kost: 12 X € 1.000 = € 12.000
Dus kopen is goedkoper

Slide 20 - Tekstslide

5.3        G
Stroomgrootheid: meten over een periode--> rentelasten, opofferingskosten, overige lasten
Voorraadgrootheid: met op een moment --> Hypotheekschuld, spaargeld

Slide 21 - Tekstslide

Lezen en maken
Lezen 'consumentenprijsindex' op bladzijde 45 in stilte.
Maken opgave 5.6
timer
5:00

Slide 22 - Tekstslide

Consumentenprijsindex --> wat is een indexcijfer?
Jaar
Prijs mand boodschappen
Indexcijfer met 2000 als basisjaar
2000
€ 20
2010
€ 40
2020
€ 50
Tekst
Indexcijfer uitrekenen: getal in bepaald jaar/ getal in basisjaar X 100

Slide 23 - Tekstslide

Consumentenprijsindex
Jaar
Prijs mand boodschappen
Indexcijfer met 2000 als basisjaar
2000
€ 20
2010
€ 40
40/20 X 100 = 200
2020
€ 50
Tekst
Indexcijfer uitrekenen: getal in bepaald jaar/ getal in basisjaar X 100
De prijs van een mandje in 2010 is 200 % van de prijs in 2000
De prijs is dus verdubbeld (2 keer zo groot)

Slide 24 - Tekstslide

Consumentenprijsindex
Jaar
Prijs mand boodschappen
Indexcijfer met 2000 als basisjaar
2000
€ 20
2010
€ 40
40/20 X 100 = 200
2020
€ 50
50/20 X 100 = 250
Tekst
Indexcijfer uitrekenen: getal in bepaald jaar/ getal in basisjaar X 100
De prijs is 2,5 keer zo groot geworden
Of: het is met 250 - 100 = 150 % toegenomen
Of: de nieuwe prijs is 250 % van de oude prijs

Slide 25 - Tekstslide

Consumentenprijsindex
Jaar
Prijs mand boodschappen
Indexcijfer met 2000 als basisjaar
2000
€ 20
20/20 X 100 = 100
2010
€ 40
40/20 X 100 = 200
2020
€ 50
50/20 X 100 = 250
Tekst
Indexcijfer uitrekenen: getal in bepaald jaar/ getal in basisjaar X 100

Slide 26 - Tekstslide

Consumentenprijsindex. Vul 3e kolom
Jaar
Prijs mand boodschappen
Indexcijfer met 2000 als basisjaar
2000
€ 30
2010
€ 40
2020
€ 45
Tekst
Indexcijfer uitrekenen: getal in bepaald jaar/ getal in basisjaar X 100

Slide 27 - Tekstslide

Consumentenprijsindex. Vul 3e kolom
Jaar
Prijs mand boodschappen
Indexcijfer met 2000 als basisjaar
2000
€ 30
30/30 X 100 = 100
2010
€ 40
40/30 X 100 = 133
2020
€ 45
45/30 X 100 = 150
Tekst
Indexcijfer uitrekenen: getal in bepaald jaar/ getal in basisjaar X 100

Slide 28 - Tekstslide

CPI --> een gewogen gemiddelde
Artikelgroep
Weging in proc.
Indexcijfer
Voeding, verzorging
50
110
Wonen
20
105
Kleding
10
102
Ontspanning
20
98
Berekening gewogen gemiddelde (het CPI)
50 X 110 + 20 X 105 + 10 X 102 + 20 X 98 = 10.580
10.580/ 100 = = 105,8   De prijzen zijn gemiddeld 5,8 % gestegen

Slide 29 - Tekstslide

Maken
5.7 t/m 5.9

Slide 30 - Tekstslide