Oefentoets 2 Ecologie

Oefentoets 2 Ecologie 
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Oefentoets 2 Ecologie 

Slide 1 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen de organisatieniveau’s levensgemeenschap en ecosysteem?

Slide 2 - Open vraag


Een biotische factor
Welk van de volgende voorbeelden laat zien hoe een biotische factor een organisme beïnvloedt?
A
Esdoorns groeien niet in met water doordrenkte bodem.
B
Sommige struiken groeien alleen als bosbranden hun zaden verschroeien.
C
Zalmen leven niet in ondiep, warm water.
D
Monarchvlinders komen alleen voor in gebieden waar zijdeplanten voorkomen als voedsel.

Slide 3 - Quizvraag

In de grafiek in de afbeelding is de dichtheid van drie verschillende algen weergegeven: in een rivier, in een riviermonding en in zee .
Welke alg heeft de breedste tolerantie voor zout?
A
soort I
B
soort II
C
soort III

Slide 4 - Quizvraag

In een sloot komen de volgende soorten organismen voor:
1) alg; 4) stekelbaars;
2) baars; 5) watervlo.
3) snoek;
Welke reeks kan een voedselketen van deze soorten weergeven?
A
1 – 2 – 4 – 5 – 3
B
1 – 5 – 4 – 2 – 3
C
5 – 1 – 3 – 4 – 2
D
5 – 4 – 2 – 3 – 1

Slide 5 - Quizvraag


Bodem
Vijf kenmerken van de bodem van een ecosysteem zijn:
    1) de grootte van de bodemdeeltjes;
    2) de grondwaterstand;
    3) het humusgehalte;
    4) de zuurgraad;
    5) het gehalte aan bepaalde zouten.
Welke van deze kenmerken hebben invloed op de soortensamenstelling van de levensgemeenschap in het ecosysteem?
A
kenmerken 1, 3 en 4
B
kenmerken 1, 3 en 5
C
kenmerken 2, 3, 4 en 5
D
kenmerken 1, 2, 3, 4 en 5

Slide 6 - Quizvraag


Mieren en acacia’s
In Midden-Amerika komen mieren voor die leven op en van acaciastruiken, zoals Acacia collinsii. Mieren van de soort Pseudomyrmex ferrugineus zijn zéér agressief en vallen alle organismen aan die het hebben voorzien op 'hun' acaciastruik. Deze mieren nestelen in holten in dorens en halen al hun voedsel uit deze ene struik: ze gebruiken stoffen uit de nectarklieren die zich op de bladstelen bevinden en uit de voedselrijke bolletjes die aan de toppen van de jonge bladeren zitten (zie de afbeelding).
- Hoe wordt de vorm van symbiose tussen mieren van de soort Pseudomyrmex ferrugineus en de struik Acacia collinsii genoemd?

A
Commensalisme
B
Mutualisme
C
Parasitisme
D
Symbiose

Slide 7 - Quizvraag

Drie uitspraken over een verspreidingsgebied (areaal) zijn:
1) Per abiotische factor bestaat er een tolerantiegebied waarin organismen kunnen voorkomen.
2) Rond de tolerantiegrenzen heerst er stress: organismen kunnen zich hier niet meer voortplanten.
3) In het vriesvak groeien geen bacteriën, de temperatuur is de beperkende factor.

Zet de nummers 1 t/m 3 onder elkaar. Geef daar achter aan of de uitspraak wel of niet juist is.

Slide 8 - Open vraag

In de afbeelding is een vereenvoudigd voedselweb weergegeven, zoals dat in bepaalde zoetwaterplassen in Nederland bestaat.
Tot consument van welke orde(n) kan de reiger in dit voedselweb worden gerekend?

Slide 9 - Open vraag

3e orde

4e orde

5e orde

6e orde

Slide 10 - Tekstslide

- Is er in het voedselweb van de afbeelding hiernaast in de relatie tussen de baars en reiger sprake van concurrentie?
- Is er in dit voedselweb in de relatie tussen baars en reiger sprake van predatie?
A
wel concurrentie geen predatie
B
wel concurrentie wel predatie
C
geen concurrentie geen predatie
D
geen concurrentie wel predatie

Slide 11 - Quizvraag

Deze gegevens behoren bij de volgende twee vragen.

Op een eiland wordt een kleine kudde geiten losgelaten. Tot op dat moment bevonden zich geen geiten op het eiland. De populatie geiten groeit een aantal jaren tot een evenwicht wordt bereikt. In afbeelding 1 is de verandering in de grootte van de populatie geiten op het eiland in een diagram weergegeven.

In twee niet-achtereenvolgende jaren P en Q wordt de leeftijdsopbouw van de populatie geiten onderzocht. In afbeelding 2 zijn de resultaten daarvan weergegeven in de vorm van staafdiagrammen. In deze diagrammen geeft de breedte van elke horizontale staaf het percentage dieren in een bepaalde leeftijdsklasse aan.

afbeelding 1
afbeelding 2

Slide 12 - Tekstslide

Welk diagram geeft de situatie op tijdstip P weer?
Geef een verklaring voor je antwoord.

Slide 13 - Open vraag

Vanaf een gegeven moment neemt het aantal geiten niet meer toe. Het geboortecijfer en het sterftecijfer houden elkaar daarna ongeveer in evenwicht.
Noem twee mogelijke oorzaken voor het feit dat de grootte van de populatie niet meer toeneemt.
Vanaf een gegeven moment neemt het aantal geiten niet meer toe. Het geboortecijfer en het sterftecijfer houden elkaar daarna ongeveer in evenwicht.

Noem twee mogelijke oorzaken voor het feit dat de grootte van de populatie niet meer toeneemt.

Slide 14 - Open vraag

De volgende gegevens behoren bij de volgende vraag.

Herintroductie van wolven
De wolf (Canis lupus) werd in de jaren twintig van de vorige eeuw uitgeroeid in Yellowstone National Park, VS. In het midden van de jaren negentig werd de wolf geherintroduceerd. Onderzoekers bestudeerden vervolgens de invloed van de wolf op het ecosysteem.

Afbeelding 1 laat de ontwikkeling zien van de wolvenpopulatie en die van de populatie plantenetende wapitiherten (Cervus canadensis) in diezelfde periode. En afbeelding 2 laat de procentuele samenstelling aan prooidieren zien in het voedsel van de wolven.

afbeelding 1
afbeelding 2

Slide 15 - Tekstslide

Verklaar de ontwikkeling van de wolvenpopulatie onder invloed van de aanwezige wapitiherten, na de herintroductie in 1995.
Gebruik in je antwoord de afbeeldingen 1 en 2.

Slide 16 - Open vraag

Niet alle jonge wolven overleven (zie de afbeelding hiernaast).
- Geef een abiotische factor die invloed kan hebben op het overleven van de jonge wolven.
- Leg je antwoord uit.

Slide 17 - Open vraag

Drie typen veeteeltbedrijven zijn:
1 een gemengd bedrijf (akkerbouw en veeteelt), waar het voedsel voor het vee op het bedrijf zelf wordt verbouwd,
2 een veeteeltbedrijf, waar het vee 's zomers in de wei graast en 's winters voornamelijk wordt gevoed met hooi van het eigen grasland,
3 een veemesterij, waar het vee wordt gevoerd met geïmporteerd voedsel.
Welk van deze bedrijven draagt bij een gelijk aantal dieren het meest bij aan het mestoverschot?
A
Een bedrijf van type 1
B
Een bedrijf van type 2
C
Een bedrijf van type 3

Slide 18 - Quizvraag

Oefentoets 2 Ecologie 

                                  EINDE

Slide 19 - Tekstslide