Klas 3 week 24 les 1

Lesdoelen (buts)


Je leert woorden die te maken hebben met geld en bijbaantjes

Luisteren - Opschrijven - Leren
Geluidsniveau: STIL
Wat ga je doen?
Ga via Naslag naar
Arrêt Chapitre 7
Voca & PC C
Frans-Nederlands
* Luister naar de uitspraak
* Noteer de woorden/zinnen F-N in je schrift 
* Oefen in blokjes van 5
* Zet een * voor woorden/zinnen die je nog niet kent en herhaal deze

1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Lesdoelen (buts)


Je leert woorden die te maken hebben met geld en bijbaantjes

Luisteren - Opschrijven - Leren
Geluidsniveau: STIL
Wat ga je doen?
Ga via Naslag naar
Arrêt Chapitre 7
Voca & PC C
Frans-Nederlands
* Luister naar de uitspraak
* Noteer de woorden/zinnen F-N in je schrift 
* Oefen in blokjes van 5
* Zet een * voor woorden/zinnen die je nog niet kent en herhaal deze

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen/buts
Aan het eind van de les:

- Heb ik geleerd wat de woordvolgorde in de zin is 
- Heb ik gewerkt aan het doen/maken/leren van de weektaak



Slide 2 - Tekstslide

Qu'est-ce qu'on va faire?
Je gaat kijken naar een instructiefilmpje over de gebiedende wijs

Daarna ga je dit toepassen

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Link

Bron H: Woordvolgorde 
1) De werkwoorden zo dicht mogelijk bij elkaar.
2) Er kan een ontkenning tussenkomen.
3) Bijwoorden zoals souvent, toujours, vraiment, bien, mal, beaucoup, déjà komen meestal meteen na de persoonsvorm.
4) Tijd en plaats komen vooraan of achteraan in de zin. Zet het ene ervoor, het andere erachter.

Slide 5 - Tekstslide

Quelle phrase est correcte?
A
Le bus va à dix heures venir.
B
Le bus va venir à dix heures.
C
Le bus ne va venir pas à dix heures.
D
Le bus ne va venir à dix heures.

Slide 6 - Quizvraag

Quelle phrase est correcte?
A
Demain je ne vais pas partir en France.
B
Demain je vais ne pas partir en France.
C
Je ne vais pas partir demain en France.
D
Je ne vais partir pas en France demain.

Slide 7 - Quizvraag

Zet de woorden in de goede volgorde:
Elle - à onze heures - train - va - le - prendre
(HET EERSTE WOORD STAAT AL GOED!)

Slide 8 - Open vraag

Zet de woorden in de goede volgorde:
Ma - fruits - ne - de - tante - pas - mange.
(HET EERSTE WOORD STAAT AL GOED!)

Slide 9 - Open vraag

Zet de woorden in de goede volgorde:
La semaine prochaine - à Paris - faire - tu - vas - basket - du

(HET EERSTE WOORD STAAT AL GOED!)

Slide 10 - Open vraag

Kennen jullie deze nog : Ontkenningen
ne ... pas                                     = niet, geen 
ne ... jamais                              = nooit
ne ... plus                                   = niet meer
ne ... pas encore                    = nog niet
ne ... rien                                    = niets


Slide 11 - Tekstslide

Quelle phrase est correcte?
Ik heb geen geld.
A
Je ne ai pas d'argent.
B
Je n'ai pas d'argent.
C
Je n'ai jamais d'argent.
D
Je n'ai plus d'argent.

Slide 12 - Quizvraag

Quelle phrase est correcte?
Jij gaat nog niet naar Parijs.
A
Tu ne vas plus à Paris.
B
Tu ne vas plus de Paris.
C
Tu ne vas pas encore à Paris.
D
Tu vas ne pas encore à Paris.

Slide 13 - Quizvraag

Quelle phrase est correcte?
U bent niet meer onze docent.
A
Vous n'êtes pas encore notre prof.
B
Vous n'êtes jamais notre prof.
C
Vous n'êtes pas notre prof.
D
Vous n'êtes plus notre prof.

Slide 14 - Quizvraag

Qu'est-ce qu'on va faire?
Je gaat kijken naar een instructiefilmpje over de woordvolgorde in een Franse zin.

Daarna ga je dit toepassen in de opdrachten van de weektaak

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Link

Klaar? Ga zelfstandig aan de slag met de weektaak

In stilte werken zolang de timer loopt.

Slide 17 - Tekstslide