In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
De voorzetsels on, in en at worden gebruikt voor tijd.
at = om
in = in
on = op
At gebruik je o.a. bij kloktijden.
The film starts at 7 o'clock.
In gebruik je bij maanden, jaartallen, seizoenen en dagdelen.
They moved to the UK in 1999.
Dad walks the dog in the morning.
Leaves fall in autumn.
On gebruik je voor dagen en data.
I play football on Saturdays.
The concert was on May the first.