Week 10 - Fictie

FICTIE - BEELDSPRAAK
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

FICTIE - BEELDSPRAAK

Slide 1 - Tekstslide

LESDOELEN
  • Aan het eind van de les kan de leerling een metafoor en vergelijking onderscheiden en deze ook herkennen in passages uit het boek Schaduwkind.
  • Na mijn uitleg in de les begrijp je hoe beeldspraak kan helpen om een beeld te versterken.
  • Tijdens de gehele les laat je zien dat je zachtjes fluisterend in groepjes kan samenwerken en zitten.

Slide 2 - Tekstslide

BEELDSPRAAK
is figuurlijke taal, je gebruikt een
ander woord voor het 
 begrip/zaak/iets dat je wilt 
 gebruiken/uitleggen.

Slide 3 - Tekstslide

BEELDSPRAAK > ALS-VERGELIJKING
Het gebruikte woord of zaak heeft een kenmerk die een overeenkomst heeft met de 'zaak' die je wilt uitleggen. Het woord 'als' verbindt de twee zaken.

VB: Klaas is zo sterk als een beer. // Als zwaluwen buitelen ze door de lucht,  de nog onsterfelijke woorden.

Slide 4 - Tekstslide

Bedenk zelf een als-vergelijking.
Ik kies er zo drie uit.

Slide 5 - Open vraag

BEELDSPRAAK > METAFOOR
Een metafoor lijkt op een als-vergelijking, maar het verschilt van elkaar: het woord 'als' staat en de zaak die je wilt uitleggen staan niet in de zin. Dus: Een ding doet iets (personificatie)

VB-1: Als-vergelijking: De man die zo kaal is als een biljartbal liep over straat.
VB-2: Metafoor: De biljartbal liep over straat.

Slide 6 - Tekstslide

Schrijf eerst een als-vergelijking op en daarna een metafoor.

Slide 7 - Open vraag

KLASSIKAAL LEZEN - SCHADUWKIND
  Een vrouw die haar man begraaft, wordt weduwe genoemd, een man die zonder zijn vrouw achterblijft, weduwnaar. Een kind zonder ouders is wees. Maar hoe’, zo schrijft P.F. Thomése in Schaduwkind, ‘heten vader en moeder van een gestorven kind?’


Slide 8 - Tekstslide

SAMEN AAN DE SLAG!
Wat: De tekst lezen en daar twee metaforen en twee vergelijkingen uithalen.
Hoe: Je past de begrippen toe die jou net uitgelegd zijn. Als je ze hebt gevonden maak je samen 1 overzicht voor de docent.
Hulp: Jouw klasgenoten, aantekeningen en docent.
Tijd: 15 minuten (tot 13.15)
Uitkomst: 1 overzicht met daarop twee metaforen en twee vergelijkingen.
Klaar?: Je leest in stilte de tekst opnieuw en noemt iets wat je mooi vindt én iets wat je minder mooi vindt. Dit schrijf je in je eigen schrift. 

Slide 9 - Tekstslide

Hoe vond je het om in een groepje samen te werken? Noem 1 ding wat je leuk of fijn vond en 1 ding wat anders kan.

Slide 10 - Open vraag

Wat vond je van deze Fictie-les?
A
Erg stom!
B
Mwahh...
C
Wel oke eigenlijk.
D
Erg leuk!

Slide 11 - Quizvraag

Om het af te sluiten...
Woensdag gaan we misschien aan de slag met een verhaal en kijken we de toets uit de toetsweek na.

Slide 12 - Tekstslide