herhalingsles

Herhalingsles Chapitre 5
- avoir & être
- ontkenning
- vraagzinnen
- woorden
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Herhalingsles Chapitre 5
- avoir & être
- ontkenning
- vraagzinnen
- woorden

Slide 1 - Tekstslide

Avoir & être

Slide 2 - Tekstslide

j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'avoir' 
Grammaire 'Avoir' 
ai
as
a
avons
avez
ont

Slide 3 - Sleepvraag

j'ai
tu as
il/elle/on a
nous avons
vous avez
ils/elles ont
Combineer de juiste vorm van 'avoir' met het onderwerp
Grammaire 'Avoir'  hebben
ik heb
jij hebt
hij/zij/men heeft 
wij hebben
jullie hebben/ u heeft
zij hebben

Slide 4 - Sleepvraag

etre
=
 zijn




Sleep de juiste vorm van aller naar het bijbehorende persoonlijk voornaamwoord
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je/j'
es
sont
est
êtes
sommes
suis

Slide 5 - Sleepvraag

etre
=
 zijn




il/elle/on est
nous sommes
vous êtes
ils/elles sont
tu es
je suis
jij bent
zij zijn
hij/zij/men is
Jullie zijn/u bent
wij zijn
ik ben

Slide 6 - Sleepvraag

De ontkenning

Slide 7 - Tekstslide


Wat is de plaats van de ontkenning?
A
om het werkwoord
B
voor het werkwoord
C
voor en achter de persoonsvorm
D
achter het werkwoord

Slide 8 - Quizvraag

français
néerlandais
ne .... pas
ne .... plus
ne .... jamais
ne .... rien
ne ... pas encore
Vertaal de ontkenningen:
niet ... meer
niets
nog niet
niet / geen
nooit

Slide 9 - Sleepvraag

Wat is een juiste ontkenning?
A
Je n'ai mangé rien
B
Je n'ai rien mangé
C
J'ai mangé ne rien
D
J'ne ai rien mangé

Slide 10 - Quizvraag

wat is NIET de juiste ontkenning?
A
je ne vais pas au lit.
B
je ne reste plus á la maison.
C
mais je ne suis jamais malade.
D
je n'ai plus d'énergie.

Slide 11 - Quizvraag

Ontkenning. Hoe zet je "C'est" in de ontkenning?
A
C'n'est pas
B
Ce ne est pas
C
C'est ne pas
D
Ce n'est pas

Slide 12 - Quizvraag

Vragen stellen

Slide 13 - Tekstslide

Op welke drie manieren kun je in het Frans een vraag stellen?

Slide 14 - Open vraag

Maak op 1 andere manier vragen:
Il a un chien?

Slide 15 - Open vraag

Wie
Waarom 
Qu'est-ce que
Waar
Quand
Hoe
De vraagwoorden
Qui
Pourquoi
Wat
Wanneer 
Comment

Slide 16 - Sleepvraag

Maak de volgende vraag op nog 1 andere manier vragend:
Où est-ce que tu habites?

Slide 17 - Open vraag

Woordjesssss

Slide 18 - Tekstslide