De woordsoort van het en je

De woordsoort van het en je
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

De woordsoort van het en je

Slide 1 - Tekstslide

Welke voornaamwoorden ken je nog?

Slide 2 - Open vraag

schrijf zoveel mogelijk betrekkelijke voornaamwoorden

Slide 3 - Woordweb

Die had ik daar nog niet zo snel gezien.
A
aanw. vnw
B
betrek. vnw

Slide 4 - Quizvraag

Neurotransmitters zijn volgens mij moleculen die de signalen tussen de cellen doorgeven.
A
aanw. vnw
B
betrek. vnw

Slide 5 - Quizvraag

bepaald lidwoord (blw).
In dat geval hoort het bij een zelfstandig naamwoord.
Soms staan tussen lidwoord en zelfstandig naamwoord nog een of meer bijvoeglijke naamwoorden: 

het kind, 
het houten paard.

Slide 6 - Tekstslide

persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw). 
Als het naar iets verwijst en dus een duidelijke betekenis heeft, benoem je het als persoonlijk voornaamwoord:
– Dit monumentale huis raakt in verval. Daarom wordt het gerestaureerd.
Het is nog niet zeker dat Daniëlle met jullie meegaat naar de film.

Slide 7 - Tekstslide

onbepaald voornaamwoord (onbep.vnw).
Het woord het is onbepaald voornaamwoord als het niet verwijst en dus geen duidelijke betekenis heeft:

– Vond je het eng in die donkere kelder? Nee, maar het was er wel koud.

(iemand, niemand, het, zoiets, niets, alles, etc.) 

Slide 8 - Tekstslide

Het is bekend dat vapen slecht voor je is.
A
blw.
B
pers.vnw
C
onbep.vnw

Slide 9 - Quizvraag

Het vapen zorgt namelijk voor longproblemen.
A
blw.
B
pers. vnw
C
onbep. vnw

Slide 10 - Quizvraag

persoonlijk voornaamwoord
Het persoonlijk voornaamwoord je kun je vervangen door jij of jou:

– Ga je (jij) vanmiddag ook mee naar de stad?
– Die fiets van je (jou) rammelt behoorlijk.


Slide 11 - Tekstslide

bezittelijk voornaamwoord
Het bezittelijk voornaamwoord je geeft bezit aan. Het staat altijd vóór een zelfstandig naamwoord. Soms staan tussen je en het zelfstandig naamwoord nog een of meer bijvoeglijke naamwoorden:
 
– Ik vind je (jouw) nieuwe trui mooi staan op die spijkerbroek.
let op: Ik vind me nieuwe trui lelijk = fout!

Slide 12 - Tekstslide

wederkerend voornaamwoord
Als wederkerend voornaamwoord hoort je bij een wederkerend werkwoord (zich schamen, zich vergissen):

– Voor dat gedrag zouden jullie je moeten schamen.

- Wat doet mama als je je bezeerd?

Slide 13 - Tekstslide

onbepaald voornaamwoord
Het onbepaald voornaamwoord je betekent men:

– Tegenwoordig kun je (kan men) niemand meer vertrouwen.

Slide 14 - Tekstslide

Maak je fiets wel vast aan een lantaarnpaal.
A
pers. vnw
B
wederkerend. vnw
C
bezit. vnw
D
onbep. vnw.

Slide 15 - Quizvraag

Jij ergert je namelijk regelmatig aan fietsen die in Amstelveen gestolen worden.
A
pers. vnw
B
wederkerend. vnw
C
bezit. vnw
D
onbep. vnw

Slide 16 - Quizvraag

Je steelt toch geen fiets van een ander.
A
pers. vnw
B
wederkerend. vnw
C
bezit. vnw
D
onbep. vnw

Slide 17 - Quizvraag

Je kunt je fiets nergens meer zonder slot neerzetten.
A
pers.vnw
B
wederkerend. vnw
C
bezit. vnw
D
onbep. vnw

Slide 18 - Quizvraag