woordsoorten herhalen 1HVt 2022

Woordsoorten
Samen oefenen
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Woordsoorten
Samen oefenen

Slide 1 - Tekstslide

Welke 3 lidwoorden kent het Nederlands?

Slide 2 - Open vraag

Welke 2 soorten lidwoorden kent het Nederlands?

Slide 3 - Open vraag

Is 'prachtig' in deze zin
een bijvoeglijk naamwoord of een bijwoord?
Julia kan prachtig zingen.
Uitleg
prachtig zegt iets over het werkwoord zingen 
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 4 - Quizvraag

Is 'prachtig' in deze zin een bijvoeglijk naamwoord of een bijwoord?
Julia heeft een prachtige stem
Uitleg
Prachtig zegt iets over 'stem'. Stem is een zelfstandig naamwoord
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 5 - Quizvraag

Hij is een van hen.

'een' is een lidwoord, juist of niet juist?
A
Niet juist
B
Juist

Slide 6 - Quizvraag

Benoem het rode woord.
Niels heeft met haar een eigen boek geschreven over draken.
A
Persoonlijk voornaamwoord
B
Bezittelijk voornaamwoord
C
Zelfstandig naamwoord
D
Werkwoord

Slide 7 - Quizvraag

Benoem het rode woord.
Niels heeft met haar een eigen boek geschreven over draken.
A
bepaald lidwoord
B
onbepaald lidwoord
C
Zelfstandig naamwoord
D
Werkwoord

Slide 8 - Quizvraag

Wat is geen voorzetsel?
A
Tijdens
B
eerste
C
achter
D
langs

Slide 9 - Quizvraag

Wat is GEEN voorzetsel?
A
Links
B
Uit
C
Op
D
Boven

Slide 10 - Quizvraag

Het weer was erg slecht vandaag.
Uitleg
'Erg' zegt iets over een bijvoeglijk naamwoord namelijk 'slecht'
A
erg is een bijwoord
B
erg is geen bijwoord

Slide 11 - Quizvraag

Ik wens je een heel fijne vakantie.
A
fijne is een bijwoord
B
fijne is geen bijwoord

Slide 12 - Quizvraag

Dat is een moeilijke opdracht.
Moeilijke?

A
Bijvoeglijk naamwoord
B
Bijwoord

Slide 13 - Quizvraag

Waar of niet waar?

Als een bijwoordelijke bepaling uit één woord bestaat, is dit als woordsoort een bijwoord.

A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Waar of niet waar?

Een bijwoord kan iets zeggen over een ander bijwoord.

A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quizvraag

Benoem de bijwoorden in deze zin.

Daar moet zeker de receptie van het bungalowpark liggen.
A
daar
B
daar, zeker
C
zeker

Slide 16 - Quizvraag

Benoem de bijwoorden in de zin.

Waarover ging de vergadering met het voltallige bestuur gisteren?
A
waarover
B
waarover, gisteren
C
waarover, voltallige, gisteren
D
waarover, vergadering, gisteren

Slide 17 - Quizvraag

Benoem de bijwoorden in de zin.

Waar kunnen de leerlingen van het Nicolaaslyceum uit Amsterdam de lesboeken nu verstopt hebben?
A
waar, nu
B
nu, uit Arnhem
C
waar, uit Arnhem
D
waar, nu, uit Arnhem

Slide 18 - Quizvraag

Ze had goed willen leren voor de toets.

Hoeveel werkwoorden zie je?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 19 - Quizvraag

Ze had goed willen leren voor de toets.

Wat is het belangrijkste werkwoord dat laat zien wat er gebeurt?
A
had
B
willen
C
leren

Slide 20 - Quizvraag

Een kettingbotsing kan veel schade veroorzaken
- kan -
A
hww
B
zww

Slide 21 - Quizvraag

Een kettingbotsing kan veel schade veroorzaken
- veroorzaken -
A
hww
B
zww

Slide 22 - Quizvraag

Een 8-jarige jongen is met zijn been klem komen te zitten in een put
- is -
A
hww
B
zww

Slide 23 - Quizvraag

Een 8-jarige jongen is met zijn been klem komen te zitten in een put
- komen -
A
hww
B
zww

Slide 24 - Quizvraag

Een 8-jarige jongen is met zijn been klem komen te zitten in een put
- zitten -
A
hww
B
zww

Slide 25 - Quizvraag

Een amateurvoetballer heeft tijdens een sliding zijn been gebroken
- heeft -
A
hww
B
zww

Slide 26 - Quizvraag

Een amateurvoetballer heeft tijdens een sliding zijn been gebroken
- gebroken -
A
hww
B
zww

Slide 27 - Quizvraag

Ik heb altijd dierenarts willen worden
- heb -
A
hww
B
zww

Slide 28 - Quizvraag

Ik heb altijd dierenarts willen worden
- willen -
A
hww
B
zww

Slide 29 - Quizvraag

Ik heb altijd dierenarts willen worden
- worden -
A
hww
B
zww

Slide 30 - Quizvraag

Aan de zuidkust van Florida zijn om nog onbekende redenen tientallen dode grienden aangespoeld.
A
zijn = hww aangespoeld = hww
B
staat = zww aangespoeld = hww
C
zijn = hww aangespoeld = zww
D
zijn = zww aangespoeld = zww

Slide 31 - Quizvraag

Een postbode heeft maandenlang post achtergehouden.
A
heeft = hww achtergehouden = hww
B
heeft = zww achtergehouden = hww
C
heeft = hww achtergehouden = zww
D
heeft = zww achtergehouden = zww

Slide 32 - Quizvraag

De meteorietinslag in Rusland had ook in Nederland kunnen gebeuren.

A
had - kunnen = hww gebeuren = zww
B
had - gebeuren = hww kunnen = zww
C
had - kunnen = zww gebeuren = hww

Slide 33 - Quizvraag