ACTIVITEIT 4: DE BEVELEN VAN EEN AGENT

• Verkeer
• Lager onderwijs

ACTIVITEIT 4: DE BEVELEN VAN EEN AGENT

ACTIVITEIT 4: DE BEVELEN VAN EEN AGENT

Om ervoor te zorgen dat het verkeer vlot verloopt, zijn er een aantal zaken die ons helpen zodat iedereen in het verkeer weet wat wel of niet mag. 

Kan je hier voorbeelden
van geven?

 (Verkeersregels, verkeersborden, wegmarkeringen,

verkeerslichten, een agent

We leren vandaag de tekens van een agent begrijpen.

We gaan even naar buiten...

Een agent kan drie houdingen aannemen, elk met een verschillende betekenis.
Weten jullie nog welke?

De agent houdt twee armen horizontaal gestrekt.

De agent houdt twee armen horizontaal gestrekt.

Je moet stoppen.

Je mag doorrijden. 

Eén arm in de lucht.

Weggebruikers die nog

op het kruispunt zijn,

moeten het verlaten.

Voordat een agent zich

draait, zal hij/zij eerst

zijn/haar arm in de lucht

steken, zodat de

weggebruikers het

kruispunt kunnen

verlaten.

Soms maakt een agent nog andere bewegingen. 

• Wanneer een agent met een rode lamp in de richting van een

bestuurder zwaait, moet die bestuurder stoppen.

• Wanneer een agent met zijn armen op en neer zwaait, wil hij/zij duidelijk maken dat je trager moet rijden.

• Wanneer een agent draaiende bewegingen met zijn/haar arm maakt, geeft hij/zij aan dat je sneller moet rijden.

Soms geven de verkeersborden of de verkeerslichten iets anders aan dan het bevel van de agent. Je nadert bv. een kruispunt en de verkeerslichten staan op rood. 

De agent staat op dat ogenblik met gestrekte armen, gelijk

met jouw rijrichting. Hij/zij geeft dus aan dat je mag doorrijden. 

Wat doe je?

In welke volgorde moet je deze volgen?

De bevelen van een agent gaan voor op alle verkeerstekens,-borden en -lichten.

Een agent is heel belangrijk.
Wat doet hij/zij nog buiten het verkeer regelen?