Hoe bepaal je het verwijswoord?
Voorbeeldzin: Vorige week hebben alle leerlingen ...... huiswerk op tijd ingeleverd.
1. Naar welk woord verwijst het terug? -> leerlingen
2. Is het een de-woord, het-woord of meervoud? -> meervoud
3. Check het schema bij meervoud. -> zij, ze, hen, hun, deze, die ->hun