Water H. 3.1 t/m 3.3 Buitenland '21-'22.2

De overgang van vloeibaar water naar gasvormig water heet:
A
condensatie
B
stollen
C
smelten
D
verdamping
1 / 15
volgende
Slide 1: Quizvraag
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

De overgang van vloeibaar water naar gasvormig water heet:
A
condensatie
B
stollen
C
smelten
D
verdamping

Slide 1 - Quizvraag

Hoe reken je het verhang uit?
A
Hoogteverschil : afstand
B
Afstand : hoogteverschil
C
Hoogteverschil x afstand
D
Afstand x hoogteverschil

Slide 2 - Quizvraag

van zout water zoet water maken
A
verdamping
B
condenseren
C
infiltratie
D
ontzilting

Slide 3 - Quizvraag

Hoe noem je de schommelingen in de waterafvoer
A
debiet
B
regiem
C
evaporatie
D
verval

Slide 4 - Quizvraag

sedimentatie vindt plaats als de stroomsnelheid
A
hoog is
B
laag is

Slide 5 - Quizvraag

Waterbalans =
A
Hoeveel geld water kost in een gebied.
B
Hoeveel water weegt in een gebied
C
Hoeveel water een gebied inkomt en uitgaat
D
Al het water dat zich in de grond bevindt

Slide 6 - Quizvraag

Hoeveel % van al het water op de aarde is zoet water?
A
2,5%
B
12,5%
C
25%
D
48%

Slide 7 - Quizvraag

Er is op aarde meer zout water dan zoet water
A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het verval?
A
Gemiddelde daling per kilometer van rivier
B
Hoogteverschil tussen 2 plaatsen aan rivier

Slide 9 - Quizvraag

Als er meer neerslag valt dan dat er water verdampt, dan is de waterbalans
A
positief
B
negatief

Slide 10 - Quizvraag

Waar is de stroomsnelheid het hoogst?
A
Bovenloop
B
Benedenloop

Slide 11 - Quizvraag

Hoe noemen we de schommelingen in de waterafvoer van een rivier?
A
waterscheiding
B
debiet
C
regiem
D
verhang

Slide 12 - Quizvraag

Het verhang is
A
het regiem per kilometer
B
het verval per kilometer
C
het debiet per kilometer
D
de piekafvoer per kilometer

Slide 13 - Quizvraag

De watervoetafdruk meet
A
hoeveel zoet water er nog op aarde is
B
hoeveel zoet water er in de toekomst nog zal zijn
C
hoeveel water één mens gebruikt
D
hoeveel water een land binnenkomt

Slide 14 - Quizvraag

Wat betekent debiet?
A
de schommeling in de waterafvoer
B
de hoeveelheid water op een bepaald moment/ bepaalde plek
C
het hoogteverschil tussen bron en monding
D
het hoogteverschil per km.

Slide 15 - Quizvraag