Grammaire brugklassen voor H3

Aujourd'hui
1) Herhalen van "la grammaire" (bron D en bron H)
   - welke grammatica was dit?
2) Oefenen met leesvaardigheid
3) Oefenen met luistervaardigheid


1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Aujourd'hui
1) Herhalen van "la grammaire" (bron D en bron H)
   - welke grammatica was dit?
2) Oefenen met leesvaardigheid
3) Oefenen met luistervaardigheid


Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Thomas est grand
La maison est blanche
Mon père est sévère
Thomas & Sam sont grands
Les maisons sont blanches
Mes parents sont sévères
Kijk maar!

Slide 3 - Tekstslide

voorbeelden
Le monsieur est grand     de meneer is groot
Le sapin est beau         de kerstboom is mooi
Noël est une fête         Kerst is een feest
Les enfants sont malades  de kinderen zijn ziek
Les jours sont courts    de dagen zijn kort
Les cours sont ennuyeux  de lessen zijn vervelend


Slide 4 - Tekstslide

Elle _____________ (être) sportive.

Slide 5 - Open vraag

Nous __________ (être) en classe.

Slide 6 - Open vraag

Tu _____________ (être) néerlandais.

Slide 7 - Open vraag

Nora et Dora ____________ (être) des filles.

Slide 8 - Open vraag

Le pronom possessif

Het bezittelijk voornaamwoord

C'est mon lit.            = Het is mijn bed.

Voilà ma chambre. = Hier is mijn                                          slaapkamer.

Slide 9 - Tekstslide

De vorm van het bezittelijk naamwoord hangt af van het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort

Le lit           C'est mon lit.


La chambre          Voilà ma chambre.


Les parents          J'adore mes parents.

Slide 10 - Tekstslide

Bij welk woord hoort 'mes'?
Je fais mes devoirs.
A
Je
B
fais
C
devoirs

Slide 11 - Quizvraag

Bij welk woord hoort 'mon'?
Mon agenda est dans le sac à dos.
A
Agenda
B
dans
C
le sac
D
dos

Slide 12 - Quizvraag

De vorm van het bezittelijk voornaamwoord

Slide 13 - Tekstslide

Voorbeelden
1. Marc est mon frère.
2. Ils sont tes parents.
3. C'est sa maison
4. C'est notre voiture.
5. Ce sont vos livres.
6. Ils font leurs devoirs.

Slide 14 - Tekstslide

Let op!
Als het zelfstandig naamwoord vrouwelijk enkelvoud is en met een klinker of stomme h begint: altijd mon, ton of son!
Amélie est mon amie.  = Amélie is mijn vriendin.
C'est son équerre.         = Dat is zijn geodriehoek.


Slide 15 - Tekstslide

Vul het juiste bez. vnw. in:
Je suis dans ... (mijn) chambre. (v)
A
mon
B
ma
C
ta
D
sa

Slide 16 - Quizvraag

Vul het juiste bez. vnw. in:
Pierre et Marie sont ... (onze) parents.
A
ses
B
tes
C
nos
D
vos

Slide 17 - Quizvraag

Vul het juiste bez. vnw. in:
George est ... (haar) cousin.
A
son
B
sa
C
ta
D
ton

Slide 18 - Quizvraag

Vul het juiste bez. vnw. in:
7, Rue de Gare est ... (zijn) adresse (v).
A
ta
B
ton
C
sa
D
son

Slide 19 - Quizvraag

Lees- en luistervaardigheid
1) Hoe pak je dit aan?

2) Aan de slag! 

Slide 20 - Tekstslide