Persoonsvorm tegenwoordige tijd: Het vliegtuig (landen) ... op tijd.
A
land
B
landt
Slide 8 - Quizvraag
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
A
hij bediend
B
hij bedient
Slide 9 - Quizvraag
Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
Kerstcadeau
B
kerstcadeau
Slide 10 - Quizvraag
Persoonsvorm verleden tijd
A
Gisteren begeleiden zij de vrouw naar huis.
B
Gisteren begeleidden zij de vrouw naar huis.
Slide 11 - Quizvraag
Met of zonder hoofdletter?
A
aardrijkskunde
B
Aardrijkskunde
Slide 12 - Quizvraag
Met of zonder hoofdletter?
A
BTW
B
btw
Slide 13 - Quizvraag
Hoofdletter?
A
lente
B
Lente
Slide 14 - Quizvraag
Kloppen de leestekens?
A
Sanne zegt: Mijn fiets staat nog op school.
B
Sanne zegt: "Mijn fiets staat nog op school."
C
Sanne zegt: "Mijn fiets staat nog op school"
D
Sanne zegt "Mijn fiets staat nog op school."
Slide 15 - Quizvraag
Je gebruikt een dubbele punt bij...
A
een opsomming
B
een verklaring
C
een citaat
Slide 16 - Quizvraag
Waar staat het juiste accent?
A
ampère
B
ampére
Slide 17 - Quizvraag
Waar is het weglatingsstreepje correct gebruikt?
A
binnen en buitenkant
B
binnen- en buitenkant
Slide 18 - Quizvraag
Trema? Welke vorm is onjuist?
A
kopiëren
B
geïllustreerd
C
Groot-Brittannië
D
gefinanciërd
Slide 19 - Quizvraag
De leerling ging enthousiast aan de slag met zijn huiswerk.
Waar komen de aanhalingstekens?
A
Om het woord 'leerling'
B
Om het woord 'slag'
C
Om het woord 'enthousiast'
D
Om het woord 'ging'
Slide 20 - Quizvraag
Apostrof of niet?
A
Karins handtas
B
Karin's handtas
C
Karins' handtas
D
Karins's handtas
Slide 21 - Quizvraag
Aan elkaar of los?
A
lange termijn planning
B
langetermijnplanning
C
lange termijnplanning
D
langetermijn planning
Slide 22 - Quizvraag
4.4 Einde op -e of -en
Mijn auto is beter dan die van....
A
andere
B
anderen
Slide 23 - Quizvraag
4.4 Einde op -e of -en
De directeur zei: "Dit geldt voor jullie....
A
beide
B
beiden
Slide 24 - Quizvraag
4.4 Einde op -e of -en
Dit mobieltje is goedkoper dan....
A
andere
B
anderen
Slide 25 - Quizvraag
Aan elkaar of los?
A
driekamer appartement
B
driekamerappartement
C
drie-kamer-appartement
D
drie kamer appartement
Slide 26 - Quizvraag
Waar schrijf je een apostrof?
A
Tims vader
B
Lisas vader
Slide 27 - Quizvraag
Briefconventies oefening
De docent deelt de oefening uit: de gegevens op het papier moeten komen op de juiste plek in de brief. Hoe ga ik deze ordenen? En is er informatie vergeten?