les 3 Schrijven 2.6 Motivatie en CV plus spellingsregels 3.3
1 / 15
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
2. Kloppen de leestekens?
A
Robin zei: "Wie gaat er mee naar de Mac?"
B
Robin zei Wie gaat er mee naar de Mac?
C
Robin zei: Wie gaat er mee naar de Mac?
D
Robin zei "Wie gaat er mee naar de Mac?"
Slide 2 - Quizvraag
Je gebruikt een dubbele punt bij...
A
een opsomming
B
een verklaring
C
een citaat
Slide 3 - Quizvraag
Een komma geeft aan dat:
A
er een nieuwe zin komt
B
je even moet wachten voor je verder leest
C
dat er een nieuwe alinea komt
Slide 4 - Quizvraag
Waar kloppen de leestekens?
A
Sanne zegt: Mijn fiets staat nog op school.
B
Sanne zegt: 'Mijn fiets staat nog op school.'
C
Sanne zegt, 'Mijn fiets staat nog op school'
D
Sanne zegt 'Mijn fiets staat nog op school.'
Slide 5 - Quizvraag
Met of zonder hoofdletter?
A
December
B
december
Slide 6 - Quizvraag
Met of zonder hoofdletters?
A
mavo
B
MAVO
Slide 7 - Quizvraag
Waar moet de komma?
A
Ik rijd te hard want ik heb haast.
B
Ik rijd te hard, want ik heb haast.
C
Ik rijd te hard want ik heb haast.
D
Ik rijd te hard want, ik heb haast.
Slide 8 - Quizvraag
Wat heeft geen hoofdletter?
A
Engels
B
Amsterdamse
C
Noorden
D
Peugeot
Slide 9 - Quizvraag
komma
A
Toen ze thuis kwam, zag ze dat de lamp al brandde.
B
Toen ze thuis kwam zag ze dat de lamp al brandde.
Slide 10 - Quizvraag
Meervoud
A
caloriën
B
calorieën
Slide 11 - Quizvraag
meervoud
A
depressies - parapluus - hobbies
B
depressies- paraplu's - hobby's
C
depressies - paraplu's - hobbies
D
depressies - parapluus - hobby's
Slide 12 - Quizvraag
Meervoud: wat is het meervoud van piano?
A
pianos
B
pianoos
C
piano's
D
pianoo's
Slide 13 - Quizvraag
meervouden
Wat is het meervoud van idee?
Wat is het meervoud van idee?
timer
0:30
A
idees
B
ideeen
C
ideeën
D
ideën
