Les 17 spelling - 21 december 2023 7e uur

Les 16 spelling - 18 december 2023 5e uur
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Les 16 spelling - 18 december 2023 5e uur

Slide 1 - Tekstslide

Planning
Herhalen alles van spelling paragraaf 1 t/m 6

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen paragraaf 1
Je kan hoofdletters op de juiste manier gebruiken.
Je kan punten, uitroeptekens en vraagtekens op de juiste manier gebruiken.
Je kan hoofdletters bij namen op de juiste manier gebruiken.
Je kan komma's op de juiste manier gebruiken.

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen paragraaf 2
Je kan de korte en de lange vorm van bijvoeglijke naamwoorden spellen.
Je kan stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden spellen.

Slide 4 - Tekstslide

Leerdoelen paragraaf 3
Je kan meervouden op -en en -s spellen.
Je kan meervouden van woorden die eindigen op een klinker correct spellen.

Slide 5 - Tekstslide

Leerdoelen paragraaf 4
Je kan verkleinwoorden spellen, ook van woorden die eindigen op een klinker.

Slide 6 - Tekstslide

Leerdoelen paragraaf 5
Je kan woorden die hetzelfde klinken juist spellen.

Slide 7 - Tekstslide

Leerdoelen paragraaf 6
Je kan alle tot nu geleerde spellingsregels door elkaar juist gebruiken.

Slide 8 - Tekstslide

Meervouden

Wat is de juiste spelling?

A
niveaus
B
niveau's

Slide 9 - Quizvraag

Meervouden

Wat is de juiste spelling?
A
parties
B
party's
C
partys
D
partie's

Slide 10 - Quizvraag

Hoofdletters, hoe zat het ook alweer? Wanneer gebruik je een hoofdletter?

Slide 11 - Open vraag

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
intertoys
B
Intertoys

Slide 12 - Quizvraag

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
Volkskrant
B
volkskrant

Slide 13 - Quizvraag

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
lente
B
Lente

Slide 14 - Quizvraag

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
Ameland
B
ameland

Slide 15 - Quizvraag

Bij welke kloppen de leestekens?
A
De bosmaaier start niet; de accu is leeg.
B
De bosmaaier start niet, de accu is leeg.
C
De bosmaaier start niet de accu; is leeg.
D
De bosmaaier start niet: de accu is leeg.

Slide 16 - Quizvraag

Wat zijn leestekens?
A
Punt, vraagteken, uitroepteken
B
Hoofdletter, alinea en namen
C
Afspraken
D
Onnodig

Slide 17 - Quizvraag

Bij welke kloppen de leestekens?
A
Als jullie klaar zijn, mogen jullie gaan?
B
Als jullie klaar zijn, mogen jullie gaan!

Slide 18 - Quizvraag

'Veel' en 'weinig' zijn bijvoeglijk naamwoorden. Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over
A
een zelfstandig naamwoord
B
een werkwoord

Slide 19 - Quizvraag

Welk bijvoeglijk naamwoord is een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
De lelijke kast
B
De metalen kast
C
De grijze kast
D
De oude kast

Slide 20 - Quizvraag

Meervoud: wat is het meervoud van piano?
A
pianos
B
pianoos
C
piano's
D
pianoo's

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van 'het verkleinwoord'?
A
de verkleinwoorden
B
het
C
het kleinere woord
D
het verkleinwoordje

Slide 22 - Quizvraag

Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van de kano?
A
Kano'tje
B
Kanotje
C
Kanoo'tje
D
Kanootje

Slide 23 - Quizvraag

Wat zijn de leestekens die je voor de toets moet kennen?

Slide 24 - Open vraag

Wat is de spellingsregel van het bijvoeglijk naamwoord?
Je schrijft het bijvoeglijk naamwoord ....

Slide 25 - Open vraag

Kleuren kunnen gebruikt worden als bijvoeglijke naamwoorden. Wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?

Slide 26 - Open vraag

Wat is het verschil tussen een stoffelijk
bijvoeglijk naamwoord en een 'gewoon' bijvoeglijk naamwoord?

Slide 27 - Open vraag


Neem de zin over en zet alle zelfstandige naamwoorden in het meervoud. Zorg wel dat de zin kloppend blijft. 

Morgen wil de man een nieuwe broek kopen.

Slide 28 - Open vraag

Meervoud/ Meervouden van:
groente

Slide 29 - Open vraag

Meervoud/ Meervouden van:
vlo

Slide 30 - Open vraag

Wat is het meervoud (of wat zijn de meervouden) van:

motor

Slide 31 - Open vraag

Meervoud
Wat is het meervoud van pizza?

Slide 32 - Open vraag

Meervoud
Wat is het meervoud van hobby?

Slide 33 - Open vraag

Wat is het meervoud van meervoud?

Slide 34 - Open vraag

Wat is het meervoud (of wat zijn de meervouden) van:

datum

Slide 35 - Open vraag

Wat is het meervoud (of wat zijn de meervouden) van:

museum

Slide 36 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord van wandeling?

Slide 37 - Open vraag



Noteer het verkleinwoord:

brug

Slide 38 - Open vraag



Noteer het verkleinwoord:

baby

Slide 39 - Open vraag



Noteer het verkleinwoord:

auto

Slide 40 - Open vraag



Noteer het verkleinwoord:

film

Slide 41 - Open vraag



Noteer het verkleinwoord:

ketting

Slide 42 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord van
bij?

Slide 43 - Open vraag

Huiswerk
Via online methode TRAINEN. Je maakt minstens drie opdr.

Slide 44 - Tekstslide