Spelling - voegwoorden combineren, hen, hun, zij en groter als/dan



Spelling - voegwoorden combineren, hen, hun, zij en groter als/dan
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les



Spelling - voegwoorden combineren, hen, hun, zij en groter als/dan

Slide 1 - Tekstslide

De regel voor groter dan/ als 
Je gebruikt 'groter als of dan' bij de vergrotende trap en om een verschil aan te geven.
Het is gebruikelijk om bij twee gelijke delen het woord ALS te gebruiken.
 Als je een verschil wilt aangeven, gebruik je het woord DAN

Slide 2 - Tekstslide

Voorbeeld:
Ik ben even groot als Jan
Ik ben groter dan Jan

Slide 3 - Tekstslide

Gebruik van DAN:
na een vergrotende trap: groter dan, meer dan, minder dan, beter dan;
na ander, andere(n) of anders:
1. Anders dan mijn zus hou ik erg van katten.
2. Documenten worden soms op een andere plek opgeslagen dan u gewend bent.
3. Het is een ander verhaal dan ik eerst dacht.

Slide 4 - Tekstslide

Gebruik van als:
bij vergelijkingen met (net) zo ... en even ...:
Donna is even oud als Amber.
Donna is net zo oud als Amber 

na hetzelfde, dezelfde en eenzelfde:
Zij hebben dezelfde hobby als hun ouders.
Het gaat precies hetzelfde als vorig jaar.
    

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Vul het juiste woord in:
Senna is groter ...... Yeal
A
dan
B
als

Slide 7 - Quizvraag

Vul het juiste woord in:
Jordans haar is langer ...... dat van Eva.
A
dan
B
als

Slide 8 - Quizvraag

Vul het juiste woord in:
Jullie tuin is twee keer zo groot.... de onze.
A
dan
B
als

Slide 9 - Quizvraag

Voegwoorden combineren 
Twee voegwoorden naast elkaar: Niet doen!
bijvoorbeeld: dat als, dat wanneer, dat wanneer 

Slide 10 - Tekstslide

De regel is:
Bijzinnen zo schrijven dat je een voegwoord per bijzin gebruikt. 

Slide 11 - Tekstslide

Politici moeten goed in de gaten dat wanneer ze een misstap hebben gemaakt, de kranten hier vol van staan.

Slide 12 - Open vraag

Het lijdt geen twijfel dat indien de huidige raad niet aftreedt het vertrouwen van de aandeelhouders tot ver onder nul daalt.

Slide 13 - Open vraag

Maak een zin van de twee zinnen
Het zou mooi weer worden.
Het regent al de hele ochtend.

Slide 14 - Open vraag

Maak een zin:
Ik ga lopend naar school.
Mijn fiets is kapot.
Hij staat bij de fietsenmaker.

Slide 15 - Open vraag

Maak een goede zin: Ik vind bezig zijn met taal erg leuk.
Er zijn met taal altijd meer mogelijkheden.
Ik kan het altijd net even anders maken.

Slide 16 - Open vraag

hen, hun en ze 
Hoe zit het ook alweer?

Slide 17 - Tekstslide

Wanneer gebruik je hun:
Hun  als bezittelijk voornaamwoord
Hun als meewerkend voorwerp

Slide 18 - Tekstslide

Wanneer gebruik je hen?
hen als lijdend voorwerp
hen komt ook na een voorzetsel

Slide 19 - Tekstslide

Wanneer gebruik je ze?
Ze gebruik je als onderwerp
In de spreektaal als vervanging voor hun of hen

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

vul in:
we hebben op ..... medewerking gerekend
A
hun
B
hun
C
zij

Slide 22 - Quizvraag

.......hebben daar niet veel tijd voor gehad
A
hun
B
hen
C
ze

Slide 23 - Quizvraag

wil je dat aan .....vragen?
A
hun
B
hen
C
ze

Slide 24 - Quizvraag

Ik durf dat ..... niet te vragen
A
hun
B
hen
C
ze

Slide 25 - Quizvraag

We begrijpen niet waarom ..... niet hebben gereageerd.
A
hun
B
hen
C
zij

Slide 26 - Quizvraag

Heb je .......nog opgebeld?
A
hun
B
hen
C
ze

Slide 27 - Quizvraag

We weten niet of ..... ook komen.
A
hun
B
hen
C
zij

Slide 28 - Quizvraag

Veel succes met het uitlezen van je boek

Slide 29 - Tekstslide

Toets:
Kwizl toets met spellingscontrole aan
100 minuten de tijd
boek mag je erbij houden
geen losse aantekingen 
wel plakkertjes in je boek voor belangrijke passages.
schrijven 
reviseren van je tekst 

Slide 30 - Tekstslide

Succes met voorbereiden 

Slide 31 - Tekstslide