Aaneen schrijven van woorden (2F) en werkwoordspellingfouten

Spelling
Wanneer schrijf je woorden los of aaneen?
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Spelling
Wanneer schrijf je woorden los of aaneen?

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Na deze les:
  • Weet je wanneer je 2 of meer woorden aan elkaar of los schrijft
  • kun je het verschil in betekenis van de samengestelde woorden toelichten

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is juist en waarom?

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rodewijnglas
Rodewijnglas

Als je één ding bedoelt, schrijf je ook één woord:
lucht + kussen = luchtkussen

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil tussen rodewijnglas
en rode wijnglas?

Slide 5 - Woordweb

In tweetallen antwoorden laten voorbespreken en laten invullen. Aand e hand van het woordweb de verschillen bespreken.
Kleinkind
klein kind

Slide 6 - Tekstslide

Klassikaal bespreken wat het verschil is.
flat gebouw of flatgebouw?

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is juist en Waarom?
Kerst boom?
Kerstboom?

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil tussen
een soepbord
en een bord soep?

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil?

Hoge snelheidstrein - hogesnelheidstrein

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Een samenstelling: twee zelfstandige naamwoorden
  • Bejaardenflat (de flat is niet bejaard, maar de mensen die er wonen)
  • groentewinkel: de winkel is niet van groente maar om er groente te kopen

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een samenstelling: 
Woorden met er-, hier-, daar- en waar- plus een voorzetsel  
  • Bijvoorbeeld:  erop, hierin, daarmee, waarvan

Werkwoorden die beginnen met een voorzetsel 

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoord begint met voorzetsel

Slide 13 - Woordweb

voorbeelden bespreken
De ontvoerders eisten één miljoen aan.........
A
los geld
B
losgeld

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Op TV start een nieuw programma:
A
naakt model tekenen
B
naaktmodeltekenen
C
naakt modeltekenen

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

boeren + metworst
A
boeren met worst
B
boeren metworst
C
boerenmetworst

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Tijdens deze les:
  • Heb je geleerd wanneer je 2 of meer woorden aan elkaar of los schrijft
  • Heb je geleerd wat het verschil in betekenis van de samengestelde woorden is

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vragen?

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies