Lezen H5 (2)

Pak je leesboek en ga lekker lezen!
timer
15:00
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Pak je leesboek en ga lekker lezen!
timer
15:00

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we deze les doen?
  • Herhalen Lezen H5
  • Evt. zelf aan de slag 

Slide 2 - Tekstslide

Huiswerk
Maandag 3 juni:
Lezen H5 af

Vrijdag 10 juni:
Lezen H6 af

Toetsweek:
Lezen 1  t/m 6





Slide 3 - Tekstslide

Lezen H5 - Functiewoorden
Een tekstgedeelte (een of meer zinnen of een of meer alinea’s) heeft binnen een tekst een bepaalde functie, die je kunt aanduiden met een functiewoord.

Er zijn verschillende functiewoorden, onder andere: 
> argument                  > aanleiding                          > oplossing 
> conclusie                  > constatering                     > probleemstelling
> standpunt                 > gevolg                                 > tegenwerping
> voorbeeld                 > oorzaak                               > uitwerking
> aanbeveling             > samenvatting


Slide 4 - Tekstslide

Welke functie wordt omschreven?

Slide 5 - Tekstslide

De schrijver legt uit waarom iets is zoals het is. Hij maakt een verschijnsel of situatie begrijpelijk.
A
verklaring
B
uitwerking
C
probleemstelling
D
constatering

Slide 6 - Quizvraag

De schrijver geeft aan over welk probleem (een deel van) zijn tekst gaat, hij benoemt en omschrijft dat probleem.
A
aanleiding
B
uitwerking
C
probleemstelling
D
constatering

Slide 7 - Quizvraag

Een ... is een actuele gebeurtenis die de schrijver gebruikt om zijn tekst aan op te hangen. De aanleiding staat meestal aan het begin van een tekst.
A
aanleiding
B
uitwerking
C
aanbeveling
D
constatering

Slide 8 - Quizvraag

De schrijver geeft extra, vaak meer gedetailleerde informatie over iets wat hij eerder heeft genoemd. Het kan ook zijn dat hij een stelling of verschijnsel nauwkeuriger of uitgebreider omschrijft.
A
aanleiding
B
uitwerking
C
aanbeveling
D
constatering

Slide 9 - Quizvraag

De schrijver stelt een feit of verschijnsel vast, hij doet een bepaalde waarneming. Soms beschrijft hij het verschijnsel ook.
A
aanleiding
B
uitwerking
C
aanbeveling
D
constatering

Slide 10 - Quizvraag

Een .... is een goede raad. De schrijver doet bijvoorbeeld een suggestie voor de oplossing van een probleem. Enkele signaalwoorden: mijn advies is ...; een zinvolle maatregel zou kunnen zijn ...; het lijkt mij het beste dat ...
A
aanleiding
B
uitwerking
C
aanbeveling
D
probleemstelling

Slide 11 - Quizvraag

Hoe noemen we de zin 'Ik vind dat roken slecht is.'?

(standpunt/argument/weerlegging)

Slide 12 - Open vraag

aanbeveling
conclusie
argument
Ik vind dus dat roken verboden moet worden.
Ik raad winkels aan geen sigaretten meer te verkopen.
Roken is namelijk slecht voor je gezonheid.

Slide 13 - Sleepvraag

voorbeeld
definitie
tegenwerping
Meeroken betekent dat je tabaksrook van een ander inademt.
Maar een sigaretje is wel lekker.
Je kunt bijvoorbeeld een slecht gebit krijgen.

Slide 14 - Sleepvraag

oorzaak
gevolg
probleemstelling
Jongeren beginnen vaak met roken door groepsdruk.
Uiteindelijk kun je verslaafd raken.
Het is schokkend dat jongeren steeds vroeger beginnen met roken.

Slide 15 - Sleepvraag

Wat is een weerlegging?
A
een herhaling van je standpunt
B
een tegenargument
C
een ontkrachting van een (tegen)argument
D
een nieuw argument

Slide 16 - Quizvraag

samenvatting
uitwerking
verklaring
Groepsdruk kan ontstaan door de onzekerheid van pubers.
Al met al heeft roken gevolgen voor je gezonheid, voor je portemonnee en voor je relaties.
Een verslaving kun je omschrijven als het niet meer zonder iets kunnen, zowel fysiek als mentaal.

Slide 17 - Sleepvraag

Wat is een anekdote?
A
een grappig en herkenbaar verhaaltje
B
een reden om ergens over te schrijven
C
een bepaalde vraag
D
een constatering

Slide 18 - Quizvraag

Waar komt een afweging vaak voor?
A
aan het begin van een tekst
B
in de bron van een tekst
C
in het midden van een tekst
D
aan het eind van een tekst

Slide 19 - Quizvraag

In welke zin staat een nuancering?
A
Je ben niet meteen verslaafd als je één sigaret hebt gerookt.
B
Roken is nog veel schadelijker dan mensen denken.
C
Bovendien stinken mensen die roken uit hun mond.
D
Heb je er wel eens aan gedacht wat roken doet met je witte muren?

Slide 20 - Quizvraag

Aan de slag!
Werk verder aan Lezen H5, opdr. 1, 2, 4

Klaar? 
Maak een samenvatting van de theorie van H1-5 of 
lezen in je leesboek. 
timer
30:00

Slide 21 - Tekstslide

Huiswerk
Maandag 30 mei:
Lezen H5 af

Vrijdag 17 juni:
Lezen H6 af

Toetsweek:
Lezen H5+6

Slide 22 - Tekstslide