In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Maak 3 zinnen bij deze foto (denk aan de goede volgorde in de zin!)
Slide 1 - Tekstslide
Typ je 3 zinnen hier.
Slide 2 - Open vraag
Kijk naar de video
Slide 3 - Tekstslide
taalsterk.anewspring.nl
Slide 4 - Link
Lees in duo's: A leest 1 zin. B leest de lange zin.
Cursist A: 1. De docent gaat naar huis. De les is klaar. 2. De kinderen eten kip. Ik eet rijst. 3. De kleine jongen heeft honger. Ik heb geen brood. 4. Ik ga met de trein. Ik ga met de bus.
Cursist B: 1. De docent gaat naar huis, want de les is klaar. 2. De kinderen eten kip en ik eet rijst. 3. De kleine jongen heeft honger, maar ik heb geen brood. 4. Ik ga met de trein of ik ga met de bus.
Slide 5 - Tekstslide
betekenis verbindingswoorden
en > + 2 of > kiezen < of > want > reden > maar > het tegenovergestelde >|< dus > gevolg ->
Slide 6 - Tekstslide
Nu jij!
maak van deze twee zinnen 1 zin
Slide 7 - Tekstslide
(en) Ko kijkt televisie. Mo leest een boek.
Slide 8 - Open vraag
(of) Ab speelt met zijn auto's. Hij maakt een tekening.
Slide 9 - Open vraag
(maar) Ik wil graag komen. Ik kan niet lang blijven.
Slide 10 - Open vraag
(dus) Je bent verkouden. Je kan niet op school komen.
Slide 11 - Open vraag
(want) Mijn vader drinkt geen bier. Hij vindt het niet lekker.
Slide 12 - Open vraag
Nu maken we het moeilijker..
Maak nu de zin af met de woorden
Slide 13 - Tekstslide
regent / het / heel hard Ik ga met de auto, want...
Slide 14 - Open vraag
hij/een broodje/eet Mo heeft honger, dus...
Slide 15 - Open vraag
kapot/was/de trein Ik ben te laat, want...
Slide 16 - Open vraag
Dobbelstenen
Gooi de dobbelsteen. Maak de zin af. Denk aan de goede volgorde van de woorden!
4. Ik ben thuis of... 5. Ik vind appels lekker, maar... 6. Ik eet een broodje en ...
1. Ik moet lopen, want... 2. Ik heb dorst, dus... 3. Ik ga naar school en...
Slide 17 - Tekstslide
Welk verbindingswoord ?
Slide 18 - Tekstslide
Ik ben vandaag vrij, .... ik moet morgen werken.
A
want
B
maar
C
en
D
dus
Slide 19 - Quizvraag
Ik heb een rijbewijs, .... ik mag autorijden.
A
want
B
maar
C
en
D
dus
Slide 20 - Quizvraag
Ik ben heel moe, .... ik slaap slecht.
A
want
B
maar
C
en
D
dus
Slide 21 - Quizvraag
Ik kook het eten, .... jij dekt de tafel.
A
want
B
maar
C
en
D
dus
Slide 22 - Quizvraag
Ik kom naar jou toe .... jij komt naar mij toe.
A
want
B
maar
C
of
D
dus
Slide 23 - Quizvraag
Ik ga naar Parijs .... ik blijf daar een week.
A
want
B
en
C
of
D
dus
Slide 24 - Quizvraag
Dobbelsteen
Maak de zin af met het verbindingswoord:
Ik ga naar school,
1 = en 4 = of 2= maar 5 = dus 3 = want 6 = maar
Slide 25 - Tekstslide
Met de hele groep
Maak samen een slinger van zinnen: Ga in een kring staan.
De docent maakt een lange zin met en/of/want/maar/dus.
Cursist A: start met de tweede helft van de zin van de docent.
Cursist B: Start met de tweede helft van de zin van cursist A